Voltaire: een nieuwe biografie van Ian Davidson


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 18 september 2010

Voltaire was een genereuze man. Toen hij bij een weinig doordachte uitgifte van staatsobligaties doortastend zijn slag had geslagen, mocht menigeen in zijn puissante rijkdom delen. Hij ondersteunde aankomend talent en verbouwde het kasteel van zijn minnares Emilie de Châtelet, overigens met goedvinden van haar elders verblijvende echtgenoot. Voltaire (1694-1778) was royaal, en niet alleen met geld. Velen klopten bij hem aan om raad en steun. Hij voerde campagne voor eerherstel van ten onrechte veroordeelde en terechtgestelde slachtoffers van het Franse rechtssysteem met zijn martelpraktijken en geheime processen. En hij deed dat met groot persoonlijk risico.

De laatste twintig jaar van zijn lange en avontuurlijke leven resideerde hij in een kasteel in Ferney, op de grens met Zwitserland, zodat hij meteen kon uitwijken wanneer arrestatie dreigde. Daar ontving de vermaarde filosoof honderden gasten uit binnen- en buitenland, die hij in een zelf gebouwd theater op toneelstukken van hemzelf en van anderen onthaalde. De gasten genoten er verder van concerten, copieuze diners en animerende gesprekken, vaak tot diep in de nacht. Op het laatst noemde Voltaire zichzelf met enig recht de Herbergier van Europa.

Uit brieven aan zijn zaakbehartiger blijkt dat hij grote hoeveelheden wijn liet overkomen, uit de Bourgogne vooral en de Beaujolais. Dan bestelde hij tegelijk wat betere wijn voor persoonlijk gebruik, zo blijkt uit een brief van 2 april 1762, en ook dat tekent hem. Want Voltaire was een aristocraat, althans, naar de geest, en vond niet dat iedereen in beginsel hetzelfde toekwam als hem. Hij meende bijvoorbeeld dat iedereen voor de wet gelijk was, maar zijn ideeën over politieke gelijkheid gingen lang zo ver niet als die van de andere ongekroonde koning van de Verlichting, Jean-Jacques Rousseau.

Verder was het volgens Voltaire voor gewone mensen goed om naar de kerk te gaan en te geloven wat daar werd verteld, terwijl hij zelf weliswaar in een Opperwezen geloofde, een priester in huis nam en met Pasen naar de mis ging, maar tegelijkertijd de godsdienst ridiculiseerde en de invloed van de kerk op rechtspraak, censuur en dagelijks leven met woord en daad bestreed. Zijn ironie was dodelijk, Voltaire was ook genereus in zijn haat.

De biografie van Ian Davidson onderstreept nog eens dat de filosoof zichzelf tot halverwege de achttiende eeuw vooral als toneelschrijver, historicus en dichter zag. Op 24-jarige leeftijd debuteerde hij met het toneelstuk Oedipe, dat onmiddellijk een succes werd. In de daarop volgende zestig jaar schreef hij 27 tragedies en een dozijn blijspelen – voor ons nu ongenietbaar – en werd hij een van de belangrijkste schrijvers van zijn tijd.

Pas na de dood van zijn geliefde Emilie en tijdens zijn werk voor dat monument van de Verlichting, de door Diderot en d´Alembert begonnen Encyclopedie, krijgt hij steeds meer oog voor sociale misstanden en voor het stuitende gebrek aan tolerantie jegens andersdenkenden en andere godsdiensten. Eerst dan voelt hij zich deel van een Verlichting die hijzelf al had vormgegeven, en relativeert hij zijn schrijverschap. Zijn bewonderaar en eerste biograaf, de Markies de Condorcet, schrijft zelfs kort na zijn dood: ‘We zijn zijn literaire roem vergeten, zoals hij die zelf vergeten was. Hij erkende nog maar één soort roem, de roem om voor de mensheid op te komen en slachtoffers van onderdrukking te redden.’

Het aardige van Davidsons biografie is de belangstelling voor het financiële reilen en zeilen van Voltaire. De auteur was jarenlang redacteur van de Financial Times en schreef over geld, economie en geschiedenis. We lezen hoe Voltaire aan zijn geld kwam en hoe hij zijn rijkdom handhaafde door enorme bedragen uit te lenen aan aanzienlijke personen. Ook besteedt Davidson aandacht aan diens geslaagde poging om op hoge leeftijd een horloge-industrie op te zetten die met het naburige Genève concurreerde. Ferney werd een door Voltaire gebouwde en bestierde welvarende nederzetting. Het theatertje was een werkplaats geworden, schreef hij aan zijn vrienden.

Voltaire. A Life baseert zich vrijwel uitsluitend op de meer dan 15.000 brieven die van Voltaire bewaard zijn. Hoewel daar eindeloos uit wordt geciteerd en Voltaire dus zelf veel aan het woord is, mist Davidson het talent om diens sprankelende stijl en zijn vrolijke sarcasme tot hun recht te laten komen – en een andere reden om die brieven steeds te citeren is er eigenlijk niet. In vergelijking met de vijf jaar geleden verschenen en in het Nederlands vertaalde biografie van Roger Pearson, Voltaire Almighty, steekt dit boek wat bleekjes af. En wie het hilarische verslag kent van Nancy Mitford, over het verblijf van Voltaire aan het hof van Frederik de Grote, waar hij als de grootste filosoof ter wereld werd onthaald, en als persoonlijke vriend van de koning, om na een reeks ruzies en een halve zwendel met aandelen ten slotte hals over kop het land te moeten verlaten, zal het betreffende hoofdstuk in dit boek snel vergeten.

Maar in een land met een biografische traditie als Engeland ligt de lat misschien wel erg hoog. Davidsons boek is onderhoudend genoeg en heeft een goed oog voor de veelzijdigheid van Voltaires karakter, dat hij met een mildheid beschrijft die de meesten van zijn tijdgenoten niet op konden brengen. Zo laat hij zien hoe genuanceerd Voltaire zich tot het geloof verhield. De door hem in huis opgenomen jezuïet, Vader Adam, vervult bij hem religieuze functies, waar Pearson slechts vertelt dat deze schaakpartner door Voltaire altijd aan de gasten werd voorgesteld met de zin: ‘Dit is Vader Adam, maar hij is niet de eerste onder de mensen.’ En Nederland is voor Voltaire niet alleen dat vreselijke land van ‘canaux, canards et canaille’, dus van kanalen, achterklap en gepeupel, het is net zo goed een land van tolerantie, vrijheid en een zodanige gelijkheid dat de hoogste vertegenwoordiger van de regering zich gewoon te voet onder de mensen begeeft.

De Verlichting, met Voltaire voorop, is de laatste jaren in het publieke debat vaak aangeroepen als een beweging die de vrijheid van meningsuiting heilig verklaart en de godsdienst ziet als de vijand van vooruitgang en emancipatie. Ook in de geschiedwetenschap is die interpretatie weer meer op de voorgrond getreden. Zo hamert Jonathan Israels recente en invloedrijke werk over de Verlichting op de het belang van de rede tegenover de achterlijkheid van religieuze tradities. De biografie van Davidson past onbedoeld in een genuanceerder beeld dat tolerantie minstens even hoog aanslaat als vrijheid en is mede daarom niet van elke actualiteit gespeend.

Ian Davidson: Voltaire. A life. Profile Books, 538 pagina´s, € 35,75