Serge Linares. Het woord is beeld geworden. Ecrivains / Artistes. La tentation plastique.
Gepubliceerd in:
de Volkskrant 12 maart 2011
We worden met steeds meer thema’s om de oren geslagen. Het is nu het Jaar van de Chemie, het Jaar van het Bos, het Jaar van de Vleermuis en het Jaar van de Boerenzwaluw (want de concurrentie is hard op het platteland, zo leerden we al van Boer zoekt vrouw). Er is verder een Maand van de Vrijheid, een van de Spiritualiteit, een van de Gebitscontrole (voor honden), een Week van de Streek, van de Smaak, van de Ondernemer, en van de Lentekriebels – over ‘relaties en seksualiteit’.
Het thema van de boekenweek luidt dit jaar Curriculum Vitae. Geschreven Portretten en is verwant aan het thema van 1993, dat ook rond de biografie cirkelde. Geagiteerd door alle themakoorts vraag je je af waarom die portretten eigenlijk geschreven moeten zijn en niet getekend of geschilderd. Er zijn toch auteurs genoeg die echte portretten kunnen maken: wemelt het onder hen niet van de dubbeltalenten? In ons taalgebied denk je meteen aan Lucebert, Hugo Claus, Charlotte Mutsaers, Jan Wolkers of Louis Paul Boon.
Geen van hen staat in Serge Linares’ fraaie overzicht van schilderende schrijvers en schrijvende beeldende kunstenaars. Wel vinden we er zelfportretten van Baudelaire, Edgar Allan Poe en Günter Grass. De laatste maakte ook een aquarel van zijn turquoise Olivetti, prachtig balancerend tussen beeld en taal. Gratis rolt er voor ons een gedicht uit zijn typemachien: ‘Mijn ouwe Olivetti / is er getuige van hoe ijverig / ik lieg en van versie naar versie / de waarheid / in een tikfout dichterbij kom.’
Eigenlijk is dit tegelijk een mooi zelfportret, geschreven en geschilderd ineen. En Grass is niet het enige dubbeltalent. In een slalom vol Franse retoriek slingeren we aan de hand van Linares tussen een wild getypografeerd gedicht van Mallarmé en de grappige papierknipsels van Hans Christian Andersen door, langs een middeleeuws tafereel van de schrijver Prosper Merimée en een collage vol kreten en letters van de futuristische voorman Marinetti tot aan een houten installatie van Marcel Broodthaers (1975), een ruimte met muren waarop (in het Frans) aan kunst gerelateerde woorden staan als doek, water, olie, museum, prijs en schaduw.
Het beeld rukt de laatste decennia snel op ten koste van de tekst – de veranderende krant en het onderwerp van deze recensie zijn er een voorbeeld van. Vanaf de uitvinding van de boekdrukkunst tot aan de digitale revolutie was het geschreven woord oppermachtig en nu verandert dat allemaal razendsnel. Het leuke aan Ecrivains / Artistes is, dat je kunt zien hoe in de prehistorie van het niet-digitale tijdperk de taal en het visuele in de inborst van telkens één kunstenaar om voorrang vechten, als in een frivole voorgeschiedenis van de Total War tussen tekst en beeld van nu.
Volgens Linares komen dubbeltalenten pas echt op met de romantiek, wanneer de verbeeldingskracht de genres doet vervagen en de regels in de kunst voortaan zelf door de kunstenaar worden vastgesteld. Handschrift en tekening lopen in elkaar over en de typografie wordt aan allerlei experimenten onderworpen. Mallarmé schrijft eind negentiende eeuw voor zijn dochter een gedicht op een waaier en je kunt het als frivoliteit opvatten, maar de ineengevouwen regels voegen zich feilloos in het hermetisch dichterschap van deze symbolist.
‘Men kan dichter zijn in alle domeinen,’ schreef Apollinaire een paar decennia later, en ook schrijvers ieten zich graag gaan. Vanaf de romantiek zien we plaatjes en krabbels in de marge van hun manuscripten (Dostojewski, Proust), zelfgemaakte illustraties van Lewis Carrol en Kafka, of Victor Hugo’s woeste tekening van Gavroche, de straatjongen uit Les Misérables. En agitprop van Majakovski, een soort strip van Alfred de Musset of gewoon tekeningen en schilderijen, zoals de door Rimbaud met verachting getekende burgerman in regenjas of landschappen van Goethe, Georges Sand en Lermontov.
Menig schrijver was, net als Goethe, liever kunstenaar geworden. Théophile Gautier schrijft in zijn Histoire du romantisme (1872) hoe fijn het is om wanneer je het penseel eenmaal voor de pen hebt verruild te kunnen verzuchten: ‘Wat had ik een groot schilder kunnen zijn!’
Serge Linares richt zich vooral op schrijvers die schilderen of tekenen en niet op kunstenaars die met taal werken. Kurt Schwitters, Christian Dotremont en Marcel Broodthaers zijn uitzonderingen: de laatste mislukte als dichter en werd als kunstenaar bekend. Maar waar zijn de conceptuele kunstenaars van de laatste vijftig jaar, met werk vol taal en tekst, te beginnen met Lawrence Weiner en Joseph Kosuth?
Zoals overal het beeld oprukt ten koste van de tekst, verliezen taal en inhoud het onbedoeld ook in dit boek. Nog niet eens vanwege de typisch Franse gezwollenheid van Linares’ zinnen (‘Schrijvers hopen in de kunstzinnige uitdrukkingsvorm hun verlangen te stillen naar onschuld en vrijheid’), want die is onder de schaduw van een plataan best te harden. Maar wel omdat het ondanks de ondertitel net zo goed een halve eeuw geleden geschreven had kunnen zijn, op een paar plaatjes en alinea’s na.
Waarom besteedt Ecrivains / Artistes om te beginnen geen aandacht aan de eerste manifestaties van het stripverhaal in de negentiende eeuw, nu dat als een serieus genre geldt? In 1845 publiceerde de Zwitser Rodolphe Töppfer het beeldverhaal De reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen en niet veel later volgden de nog altijd lezenswaardige strips van Wilhelm Busch. Linares beperkt zich tot de weergave van een niet gedrukte reeks tekeningen met onleesbare onderschriften van De Musset, terwijl Wilhelm Busch in vele talen in heel Europa verscheen. Die was echter geen Fransman. Zelfs wanneer je je niet wilt laten meeslepen door de hardnekkige academische bewondering voor alles wat met populaire cultuur heeft te maken, kun je in een boek als dit toch moeilijk aan de geboorte van de strip voorbijgaan.
En wat een gemiste kans om geen letter aan de opkomst van internet te wijden, aan het digitale beeldgedicht, aan de vermenging van design met typografie en tekst en aan multimediale kunst die moeiteloos schakelt van woord naar beeld en weer terug. Wie echter bereid is gemiste kansen op de koop toe te nemen, en zonder deze bereidheid valt hoe dan ook niet te leven en te lezen, die heeft een prachtig koffietafelboek vol schrijversverrassingen in handen.