Geld is ongedifferentieerde koopkracht, leerde ik bij economie, en die prachtige uitdrukking schiet mij nog wel eens te binnen als ik me een weg probeer te banen door winkelstraten waar een voortstuwende menigte op weg is naar het nieuwste, het leukste en het voordeligste. Dit materialistische loopgedrag komt niet aan bod in twee brede, recent verschenen studies over wandelen, terwijl andere vormen van zich tweevoetig voortbewegen volop aandacht krijgen: de pelgrimage, het bergbeklimmen, de protestoptocht, de natuurwandeling en het flaneren in de grote stad.
Kennelijk veronderstelt wandelen enige spiritualiteit. Het twintig jaar oude, maar nu in het Nederlands verschenen Wanderlust van de Amerikaanse schrijver en activist Rebecca Solnit brengt er een ode aan, ook vanuit vrouwelijk perspectief. Zo laat wandelen vooral de vrouw ervaren dat ons lichaam meer is dan iets in bed, dat door de medische of seksuele blik tot object gemaakt wordt. En ze wijst er terecht op dat vrouwen wanneer ze in de openbare ruimte lopen nog steeds ongelijk zijn aan de man.
Tegelijk is haar boek een typisch product van de Amerikaanse Westcoast in de traditie van Robert Pirsigs Zen en de Kunst van het Motoronderhoud (1974): een persoonlijke getuigenis van verlangen naar vrijheid, doorspekt met levenswijsheden, en zweverige maatschappijkritiek. Ondanks haar even voorspelbare als juiste kritiek op de dictatuur van de auto bewondert ze een Californische lowrider, zo’n slee om mee te paraderen. De met kruiswegstaties beschilderde Cadillac is ‘een binnenstebuiten gekeerde Sixtijnse kapel met acht cylinders.’ Bij het bespreken van pelgrimstochten komt ze niet verder dan Chimayo in New Mexico, waar de aarde ‘helende eigenschappen’ schijnt te hebben. En wordt wandelen politiek, dan kun je er vergif op innemen dat Solnit de Mars op Washington van Marten Luther King noemt en niet zoiets als de Lange Mars van Mao.
Interessanter is haar historische beschouwing. Onvermijdelijk begint die met Rousseau’s lofzang op het wandelen en met een andere oervader van het wandelen, de dichter William Wordsworth. Thomas De Quincy schreef dat ‘vrouwelijke connaisseurs’ diens benen verafschuwden maar bij De Quincy riepen de naar zijn schatting te voet afgelegde 280.000 km diep respect op. Solnit beschrijft vervolgens hoe Amerikaanse romantici als John Muir en Henri Thoreau aartsvaders van de natuurbescherming worden. In dat streven is het wandelen een cruciaal element.
Ton Lemaires Met lichte tred vertolkt hetzelfde standpunt en vergelijkbaar elan als Solnit maar is beter geschreven en gaat minder associatief te werk. Ook bij deze naar het Franse platteland uitgeweken filosoof begint het hedendaagse wandelen met Rousseau, bij Wordsworth en bij de Duitse romantiek als antwoord op de modernisering. Hij vat het romantische wandelen niet alleen als compensatie op voor wat allemaal door industrie, bebouwing, autoverkeer en andere uitwassen van het moderne leven teloor is gegaan, maar ook als protest. Romantiek wordt voor hem een ‘geuzennaam.’
Wie het niet erg vindt om door talloos veel opengetrapte deuren te lopen treft bij Solnit en Lemaire een sympathiek pleidooi aan voor zowel kritisch protest tegen onze leefwereld als een mindfull zich overgeven aan de natuur. ‘Alleen waar je te voet was,’ schijnt Goethe gezegd te hebben, daar ‘ben je ook werkelijk geweest.’ Toch is hun kritiek op de techniek een beetje simpel. Lemaire laat goed zien hoe schilders in de negentiende eeuw door het buiten schilderen de natuur voor een groter publiek zichtbaar maakten. Toen dat publiek echter de bossen en velden introk kwam het vaak wel met de trein. En de buitenschilders maakten dankbaar gebruik van de uitvinding van de zinken verftube in 1841.
Lemaire vindt dat we bij het wandelen de mobiele telefoon thuis moeten laten en daar zit iets in, al zal het ons nauwelijks nog lukken. Maar ook fototoestel en horloge? Solnit fulmineert tegen de kunstmatige loopband in de sportschool en ‘tijdbesparende technologieën.’ Bij zulk radicaal wantrouwen tegen de techniek blijft een briljante wandel-uitvinding als de rollator onvermeld. En de auto terroriseert de voetganger, zeker, maar zonder auto waren er in Amerika geen natuurreservaten geweest. Voor zulke nuances is bij deze nieuwe romantici weinig plaats.
Bij hun mooie brede geschiedenis van lopen en wandelen wil je niet alleen het goede nieuws. Het onderwerp is oeverloos dus dat de wandelende tak onbesproken blijft valt te billijken. Maar Lemaire besteedt twee zinnen en Solnit geen enkele aan de ontelbare legers die duizenden jaren lang door de wereld marcheerden en te voet de loop van de geschiedenis bepaalden. Hetzelfde geldt voor rondreizende kooplieden en handelsroutes. En afgezien van een enkele pagina in Met lichte tred ontbreekt vooral de wereldwijde geschiedenis van migranten en vluchtelingen die tot op de dag van vandaag, nog altijd grotendeels te voet, over de aarde trekken en worden opgejaagd.
Rebecca Solnit wordt lyrisch van de solidariteitsgevoelens bij protestmarsen, terwijl zulke gevoelens waarschijnlijk evenmin ontbraken bij de marsen van de SA in Duitsland of bij optochten van de Ku Klux Klan. Zij verhoudt zich net als Ton Lemaire te kritiekloos tot de romantiek. De laatste is zich er van bewust, maar voor je het weet resulteert hun ideale wandelen in hordes ingevlogen toeristen bij een eenzame zonsopgang op Poon Hill in de Himalaya (4,5 ballen op tripadvisor) en in bergen achtergelaten vuilnis op de tot voor kort nog ongerepte hoogste toppen van de wereld.
Rebecca Solnit, Wanderlust. Een filosofische geschiedenis van wandelen. Nijgh & Van Ditmar, 383 blz.; Ton Lemaire, Met lichte tred. De wereld van de wandelaar. ambo|anthos, 252 blz.