Vaak wordt beweerd dat filosofie ontstaat uit verwondering. Maar twee andere ingrediënten zijn veel belangrijker: fosfor en scepsis. De grote rol van fosfor is sinds vorige eeuw bekend, toen de Nederlandse filosoof Moleschott zijn materialistische visie op de menselijke geest kernachtig samenvatte in de leus Ohne Phosphor keine Gedanken. Het belang van scepsis wordt echter algemeen onderschat. Met het verschijnen van Het dubieuze denken blijkt eens temeer dat, waar fosfor de brandstof van ons denken is, scepsis toch vooral als de motor moet worden gezien van de filosofie.
Verwondering is niet genoeg om het denken in beweging te zetten. Je kunt je ergens over verwonderen en daarin blijven steken. Maar scepsis vraagt om een antwoord, zij jeukt. In de geschiedenis van de filosofie is scepsis nogal eens als negativisme afgedaan, als de vernuftige neiging om alles te ontkennen wat de grote wijsgeren hebben bedacht. Het dubieuze denken beschrijft hoe het scepticisme niet de aartsvijand van de filosofie is, maar juist “haar bondgenoot, haar oorsprong en haar blijvende voedingsbodem”. Het is de grote verdienste van dit boek een lans te breken voor het scepticisme en te tonen hoe sceptische geluiden voortdurend meebrommen in de geschiedenis van de wijsbegeerte.
Een beroemd voorbeeld is Descartes, die in zijn Discours de la méthode (1637) de twijfel als instrument hanteert. Twijfel is voor hem geen ongeluk dat ons overkomt, het is de actieve ontkenning van alles wat de traditie ons als waarheid voorschotelt; een middel ook om het bedrog van de zintuigen te ontmaskeren. Na met zulke scepsis de zekerheden van de scholastiek tot op de grond te hebben afgebroken ontwikkelt Descartes een nieuwe manier van denken, die al snel school maakte. Totdat andere sceptici ruimte wisten te scheppen voor weer andere ideeën.
Zo bezien zou de hier door verschillende specialisten beschreven geschiedenis van het scepticisme een intrigerende spiegel voor de geschiedenis van het denken kunnen zijn. Dat is echter niet het geval. Filosofische gedachten bouwen vaak voort op eerdere ideeën en systemen, terwijl scepticisme blind haar gaten slaat in de constructies van de rede. Nu is ideeëngeschiedenis waarin bepaalde gedachten vanaf de Grieken tot heden worden gevolgd altijd al een hachelijke, zo niet onmogelijke onderneming. Maar van een poging om een samenhangende ontwikkeling van het scepticisme te geven valt wel heel weinig te verwachten.
Als eenzame staketsels rijzen in dit boek dan ook wat sceptische helden uit de mist van het verleden op, tussen verwaaide flarden (soms behartenswaardige) filosofiegeschiedenis: Pyrrho van Elis, Sextus Empiricus, Descartes, Hume, Nietzsche. In het laatste hoofdstuk van deze historische helft zet Patricia de Martelaere uiteen hoe na Darwin en Nietzsche het historische scepticisme haar einde vindt in de twintigste eeuw. Filosofen als Wittgenstein en hedendaagse denkers als Richard Rorty en Jacques Derrida kunnen geen echte sceptici worden genoemd, omdat noties als waarheid en een rotsvast vertrouwen op de werkelijkheid geen serieuze bestanddelen van de filosofie meer zijn. Scepsis gedijt nu eenmaal slecht op een bodem waaruit het dogmatisme verdwenen is.
Het is een wonderlijke paradox: de sceptische grondhouding van de filosofie maakt het scepticisme onmogelijk. Zoals De Martelaere haar historische exposé besluit: “Rorty’s scepticisme – dat er geen is – verschilt van dat van Derrida en dat van Wittgenstein – die het evenmin zijn. (-) In Rorty is de filosofie voorbij haar eigen einde beland.” Niet wat we kunnen weten is volgens Rorty van belang, zo voegt ze daar nog aan toe, maar hoe we moeten leven. Het is een verstandige opmerking, want het scepticisme raakt niet alleen de zekerheid van onze kennis van de wereld; het betreft ook idealen en culturele waarden.
Die ruimere interpretatie van scepticisme komt in het tweede deel gelukkig uitvoerig aan de orde. Hier zien we hoe het virus van Pyrrho en Sextus Empiricus moraal, geloof, wetenschap, politiek en cultuur inspireert of verziekt. Soms wordt de toon wat defensief, zoals in het hoofdstuk over wetenschap van Derksen, die zich overigens weer beperkt tot het gevecht om waarheid en werkelijkheid. Er bestaat nogal wat andere scepsis ten aanzien van wetenschap. Hoe nuttig of schadelijk is zulke kennis eigenlijk, hoe belangrijk is wetenschappelijke kennis voor de samenleving?
Derksens betoog is eerder een geschiedenis in vogelvlucht van de recente wetenschapsfilosofie waarin alle aanvallen op het vertrouwen in een beschrijfbare werkelijkheid met enkele zinnen worden afgeslagen. Dit gebeurt in een verfrissend polemische toonzetting, die echter schril klinkt door een gebrekkige argumentatie. (Tegen de uit Nederland afkomstige Amerikaanse filosoof Van Fraassen in een noot: “Dit antwoord grenst aan een kleinzielig, doorgeslagen scepticisme.”) Zoals Wittgenstein eens aan een kennis schreef: “Polemiek of de kunst om met eieren te gooien is […] een vak dat net zoveel bekwaamheid vereist als boksen […] Ik vind het heerlijk u eieren naar Ryle te zien gooien – maar houd uw gezicht in de plooi en zorg dat het raak is! De kwestie is: geen overbodige geluiden en gebaren maken, die niet de ander treffen maar alleen uzelf.”
Het daarop volgende hoofdstuk is interessanter, omdat het zich niet beperkt tot scepsis jegens zeker geachte kennis. Dieter Lesage probeert hier iets over culturele scepsis te zeggen. Hij wijst op het teloorgaan van de vanzelfsprekende werkelijkheid en op de “beeldvorming” die hiervoor in de plaats komt. Bijvoorbeeld in de politiek, waar idealen en maatschappelijke analyses het af moeten leggen tegen de indruk die politici maken via de media. Helaas verschuift Lesages betoog al snel naar een verhandeling over culturele identiteit terwijl het scepticisme uit zicht verdwijnt.
Maar gezien de genoemde paradox dat scepticisme niet kan bloeien op een sceptische voedingsbodem is dat misschien onvermijdelijk. Aan het eind van het boek beschrijft De Martelaere nog eens dit hedendaags post-scepticisme, dat niks van doen heeft met het feit dat een brief tegenwoordig niet meer binnen twee werkdagen in Parijs aankomt, maar dat de toonaagevende twijfel vertolkt aan de hoge standaard die zoveel eeuwen heeft gegolden voor ons beeld van de werkelijkheid en voor de idealen van onze cultuur.
Twijfel aan de menselijke rede, het stuklopen van de metafysica, het relativeren van filosofische reflectie, het huidige waardenrelativisme, al deze factoren hebben het kennisideaal en de zelfverzekerdheid van weleer zozeer aangevreten dat het scepticisme nauwelijks meer jeukt. Zo’n constatering klinkt wat vermoeid, maar misschien is het juist dit irritante verschijnsel, dat de filosofie voorlopig aan de praat houdt.
PATRICIA DE MARTELAERE (RED.): Het dubieuze denken. Geschiedenis en vormen van wijsgerig scepticisme, 231 blz. Kok Agora / Pelckmans 1996