Op de kritiek is altijd veel gemopperd. Natuurlijk door schrijvers, want die voelen zich per definitie miskend en onbegrepen. Maar ook het publiek blijft vaak steken in romantische clichés en beschouwt de criticus als een gemankeerde kunstenaar die zijn rancune botviert op het werk van meer creatieve geesten. De Ierse toneelschrijver Brendan Behan vergeleek critici eens met de gecastreerde eunuchs van een harem; ‘ze weten hoe het gedaan wordt, ze zien het elke dag gebeuren, maar ze zijn niet in staat het zelf te doen.’
De laatste decennia wordt kritiek bovendien elitair gevonden, sinds enkele jaren vooral op internet. Wie denken die critici wel niet dat ze zijn? Iedereen, zo klinkt het verongelijkt in de blogosfeer, heeft toch recht op een mening? De mijne is net zoveel waard als die van een ander!
Al deze vooroordelen hebben de kritiek geen goed gedaan. In het soms messcherpe The Death of the Critic brengt de Engelse literatuurwetenschapper Rónán McDonald de crisis in kaart. Zijn boek is niet het zoveelste in een reeks die het einde van de literatuur, de democratie, de geschiedenis, of wat dan ook verkondigt, maar een even helder als beknopt historisch overzicht van de literaire kritiek, dat hoopvol eindigt.
Volgens McDonald is er vorige eeuw een kloof ontstaan tussen academici en journalisten. De laatsten kunnen zich slechts handhaven door lollige recensies te schrijven en te laten zien dat ze geen expert zijn. Aan de letterenfaculteiten trok men zich daarentegen terug in theorie en ideologie. Voorzover literatuur nu nog beoordeeld wordt, is dat in de media en daar gaat het meestal eerder om een uiting van persoonlijke smaak dan een beredeneerde keuze.
Je hoort vaak klagen dat er steeds minder recensies verschijnen, maar dat is moeilijk hard te maken, zeker als je oog hebt voor de enorme kritische activiteit op internet. Niet de kwantiteit aan besprekingen is dan ook verminderd, als wel de autoriteit ervan. Dat komt volgens de schrijver Martin Amis door de democratisering van de literatuur.
In een democratie is het van levensbelang dat de mening van iedere burger even zwaar telt. Maar geldt dat voor de kunst? Menige student vraagt mij op honende toon waarom Heleen van Royen of Paulo Coelho geen literatuur is, aangestuurd door jaren leesbevorderend onderwijs waarin ze telkens moesten vertellen of ze een boek ‘leuk’ vonden. Als je echter antwoord geeft op die alleszins legitieme vraag stuit je op afwezige blikken of op een muur van vrije meningsuiting. Want de lezer kan toch best zelf uitmaken wat hij goed vindt?
Het lijkt democratisch als iedereen criticus is, maar die houding bevordert niet de vrijheid in de literatuur, aldus McDonald. Als ieders oordeel gelijk meeweegt bepaalt uitsluitend de markt nog het aanbod. En op blogs, waar iedereen meepraat, wordt weliswaar ook iedereen bediend, alleen zijn het niches waar je niet snel tot het lezen van iets geheel nieuws wordt aangespoord, van iets dat buiten de horizon van het betreffende weblog ligt. Ik ken uitzonderingen, zoals de Nederlandse poëzie-website van DeContrabas, maar grosso modo is bloggen in de eerste plaats een ‘nihilistische impuls’ om de gevestigde media te ondermijnen, zoals de Amsterdamse mediawetenschapper Geert Lovink stelt.
Waarom trokken de letterenfaculteiten zich terug uit de kritiek? Dat begon met het structuralisme, dat niet oordeelde en geen onderscheid maakte tussen verschillende cultuuruitingen, of het nu ging om grottekeningen, reclame of literatuur. Maar de desinteresse ontstond vooral door Cultural Studies, de politieke stroming die de letteren sinds jaren in haar greep heeft en het verschijnsel literatuur ten diepste wantrouwt. Cultural Studies probeert machtsverhoudingen bloot te leggen en tot vervelens toe aan te tonen hoe hoge cultuur, de canon, de traditie en eigenlijk het hele esthetische discours de bezittende klasse in het zadel houden, en ook heteroseksualiteit, het witte ras, de man en het imperialistische westen.
Vanaf de jaren zeventig bloeit bovendien een ademloze bewondering voor populaire cultuur op en wordt alles wat literatuur – en andere kunsten – serieus neemt systematisch in staat van beschuldiging gesteld. Docenten Engels verdrongen zich, schrijft McDonald, ‘om de betekenis van literatuur te bagatelliseren.’ Woorden als ‘roman’ of ‘gedicht’werden systematisch vervangen door het woord ‘tekst’. Hoewel hij veel te makkelijk voorbijgaat aan de veranderende filosofische inzichten die zich met het postmodernisme voltrokken, is McDonald vaak ter zake. Zo geeft hij toe dat esthetische waarden een sociale constructie zijn, alleen, stelt hij terecht, hoef je daarmee het belang van die waarden helemaal niet te ontkennen. Dat doen we toch ook niet in de ethiek? Onze ideeën over wat goed of slecht is, over mensenrechten en politieke rechtvaardigheid zijn niet absoluut, evenmin als hoogtepunten uit de kunst. Hierdoor zijn ze echter nog niet subjectief, willekeurig of onwerkelijk. De cultuur is dan ookgeen restaurant waarin we elke keer aan kunnen wijzen waar we op dat moment toevallig zin in hebben.
Uiteindelijk heeft de benadering van Cultural Studies zichzelf om zeep gebracht: als je voortdurend uitlegt dat cultuur zo gewoon is en geen verschil maakt tussen literatuur en kinderboeken of detectives, tussen reclame en kunst, als je cabaret belangrijker vindt dan toneel, en musical interessanter dan opera, heeft niemand op den duur meer zin om zich met de kunsten bezig te houden. Hoe leg je het belang van literatuur nog uit als je verkondigt dat die slechts dient om de pil te vergulden die ‘de ideologie van de middenklasse je dwingt te slikken,’ zoals de Engelse coryfee Terry Eagleton het ooit uitdrukte? Welke buitenstaander is nog geïnteresseerd in wat de letterenfaculteiten doen wanneer dit alles ook nog eens neerslaat in een jargon vergeleken waarbij de marxistische geschriften uit de jaren zeventig meeslepend proza waren? De ideologie van Cultural Studies heeft de literatuur met succes van de universiteit verwijderd en is nu zelf overbodig geworden.
McDonald ziet echter een kentering in de toenemende belangstelling aan universiteiten voor de daar vrijwel verdwenen literatuur, zij het dat hij dit nauwelijks uitwerkt. Hij neemt afstand van de omineuze titel van zijn boek, maar besteedt wel te veel aandacht aan de geschiedenis van de Engelstalige kritiek, in plaats van vooruit te kijken en na te denken over de mogelijkheden van de hedendaagse kritiek, niet in de laatste plaats op internet.
Rónán McDonald: The Death of the Critic.Continuum Books, 160 blz.