Machiavelli. Een Florentijn verscheurd tussen eerzucht en eenzaamheid.


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 6 juni 1992.

Elke tijd heeft zijn eigen vergif. De gifbeker van Sokrates was uit dollekervel bereid, Indianen uit het Amazonegebied gebruikten op hun pijlen het nu nog in de genees­kunde toege­paste curare (wurali) en het geslacht van de Bor­gia’s bediende zich van het witte arseen (cantarella), het vergif van de Italiaanse renaissance.

  De Borgia’s zijn een toonbeeld van het soort heerser dat in het zo woelige Italië uit de tijd van Machiavelli de macht veroverde, handhaafde en weer verloor: tiranniek, veelzijdig, militair expansief, spilziek, kunstminnend, ondernemend en wreed. In 1492 stijgt hun invloed ten top, als Rodrigo Borgia door omkoping en bedrog tot paus wordt gekozen. Niet lang daarna begint deze Alexan­der VI vermo­gende kardinalen te vergiftigen om zo hun bezit­tin­gen te kunnen plunderen. Een van zijn slachtoffers is zijn door nepotisme schatrijk gewor­den neef. Ook de kardinaal van Mode­na smaakt het witte arseen. De paus zit aan het sterfbed zodat hij het huis van de over­ledene terstond en persoonlijk leeg kan roven.

  Van Alexander VI worden ongelooflijke dingen beweerd en al zit daar veel laster bij, min of meer vast staat toch ook dat hij bij zijn dochter Lucrezia een kind verwekte. Vader, groot­vader en Heilige Vader waren voor deze spruit een en dezelfde persoon, wat een heel nieuw perspectief op de symboliek van de Drieëenheid moet hebben geboden.

  In 1493 erkende de paus zijn achttienjarige zoon Cesare en benoemde hem ondanks algehele verontwaardiging tot kardinaal. De uitgekookte woesteling ging als een storm over het land; hij veroverde bijna heel Midden-Italië en had geen enkele scrupule in diplomatie, oorlogsvoering of bestuur. Zijn leger was meedogenloos en zijn handelen onvoorspelbaar. In Rome fluisterde men dat de paus nooit deed wat hij zei en dat Cesare Borgia nooit zei wat hij deed. En wat hij deed was vrese­lijk. Zelfs zijn broer Giovanni – vermoord in de Tiber aan­getrof­fen – en zijn zwager zouden door zijn hand gestorven zijn.

  Voor zijn tijdgenoten was hij de baarlijke duivel, maar onder hen had hij ten minste één bewonderaar, een bewonderaar die hem later nog in roem zou overtreffen. Dat was Niccolò Machiavelli (1469-1527). In Machiavelli’s bekendste boek, Il Principe (De Heerser) waart de schim van Cesare Borgia voort­durend rond en sommigen beweren zelfs dat het beeld van de volmaakte vorst bijna uitsluitend op deze vermaarde schurk is geïnspireerd.

  Als gezant van Florence heeft Machiavelli Cesare Borgia verschillende keren ontmoet. Bij de eerste missie schreef hij aan zijn opdrachtgevers: “Deze Heer is luisterrijk en voor­treffelijk (-): om roem en positie te bevechten gunt hij zich geen rust en kent gevaar noch vermoeienis. Hij is reeds aan­gekomen eer men vermoedt wat hij van plan is.”

  Machiavelli en Cesare Borgia waren verschillende persoon­lijkheden. Naast het charisma van de laatste stak de aan­wezigheid van Machiavelli wat bleekjes af. Of zoals zijn eerdere biograaf Villari het noemt, “alles toonde aan hem de zeer spitse observeerder en denker, echter niet een respect afdwingende en op anderen grote indruk makende man.” Machia­velli werd in de loop van zijn leven een even ijverig als geslepen onderhandelaar, maar de verpletterende activiteit en de onberekenbare doortraptheid van Borgia zou hij nooit evena­ren.

  Daarvoor ontbrak het hem natuurlijk ook aan macht en de juiste afkomst. Hij stamde uit een oude Toscaanse familie die verarmd was en weinig aanzien genoot. Zijn vader was geen paus maar een gewone rechtsgeleerde, hoewel hij meerdere boeken bezat, wat in die tijd – niet lang na de uitvinding van de boekdruk­kunst – vrij ongebruikelijk was. Niccolò kreeg een gedegen klassieke opvoeding; van zijn verdere vroege leven weten we weinig af.

  Pas op zijn negenentwintigste zien we hem het Florentijnse toneel betreden na het oproer dat tot de terechtstelling van de dominicaner boetprediker Savonarola had geleid en dat hem meteen deed opklimmen tot hoofd van de Tweede Kanselarij, een hoge functie in het stadsbestuur. Savonarola had zich in de voorgaande jaren fel tegen de paus en tegen het bewind van de Medici in Florence verzet. Hij zweepte het volk op tegen hun uitbundig vertoon van rijkdom en slaagde erin met behulp van de Franse koning een half theocratisch bewind te vestigen. Na een reeks Khomeini-achtige hervormingen kwam hij bij een nieuwe opstand ten val en 23 mei 1498 stierf hij op de brand­stapel van het Piazza della Signoria.

  Door deze turbulenties kwam Machiavelli als (voorzichtig) tegenstander van Savonarola bovendrijven voor zijn be­stuurspost, die hij met een aantal andere taken – waaronder veel gezantschapsreizen – tot 1512 zou vervullen. Dan eindigt de heerschappij van de hem gunstig gezinde Soderini en keren de Medici’s eindelijk terug in Florence. Machiavelli wordt ontslagen en belandt het jaar daarop in de gevangenis op beschuldiging van samenzwer­ing. In zijn cel zitten, zoals hij later in een gedicht aan Giuliano dei Medici klaagt, ratten zo groot als katten en luizen die wel vlinders leken.

  In diezelfde maand kiezen de kardinalen een Medici tot paus, Leo X, en de vreugde in Florence is zo groot, dat dagenlang feest wordt gevierd en een algehele amnestie wordt afgekon­digd, waar ook Machiavelli van profiteert. Deze trekt zich terug op zijn bezitting in Sant’Andrea, even buiten de stad. Daar schrijft hij zijn belangrijkste boeken,Il Principe, de Discorsi, lite­rair werk (zijn komedie Mandragola wordt nog altijd gespeeld) en veel brieven, die soms in hun melancholie­ke zelfbeklag iets weg hebben van Ovidius’ roemruchte epistels Ex Ponto uit diens verbanningsoord aan de Zwarte Zee.

  Als antwoord aan zijn vriend Vettori, die schrijft wat hem zoal in het grote Rome bezighoudt, schet­st Machiavelli in een beroemd geworden brief hoe voor hem op het platteland de dag verloopt: “Ik sta op met de zon en begeef mij naar een heel klein bos dat ik laat uitdunnen. Daar breng ik twee uur door met het werk van de vorige dag te bekijken en de tijd te verdrijven met de houthakkers die onderling of met de buren altijd gekheid uithalen.(-) Ik keer terug naar de weg, naar een herberg, praat met wie langskomen, vraag naar nieuwtjes uit hun streek, kom van alles en nog wat te weten en leer hoe verschillend meningen en de verbeelding van mensen toch zijn. Intussen wordt het etenstijd, waar ik dan in huiselijke kring gebruik wat mijn armzalig landgoedje en mijn geringe erfdeel mij opleveren. Als ik heb gegeten ga ik terug naar de herberg waar de waard en gewoonlijk een slager, een molenaar en twee steenbakkers te vinden zijn. Met hen speel ik vol vuur cricca of trictrac, wat tot eindeloos gek­rakeel of beledigingen leidt; en al gaat het meestal maar om een quattrino, men hoort ons toch minstens tot San Casciano bulderen.”

  En dan ’s avonds, zo gaat Machiavelli even later verder, en het neemt hem voor ons in, “keer ik naar huis terug en betreed mijn studeerkamer. Op de drempel trek ik mijn dagelijkse met stof en slijk bedekte kleren uit en ik steek me in een konink­lijk en rijk gewaad. Zo passend gekleed treed ik de eer­bied­waardige hof van grote mannen uit de Oudheid binnen. Daar word ik liefdevol ontvangen en voed mij met de spijs die het enige voedsel is waarvoor ik ter wereld ben gekomen. Ik schaam me dan niet met hen te spreken en hun naar de reden van hun handelen te vragen. In hun goedwillendheid geven ze mij ant­woord en vier uur lang voel ik geen verdriet, vergeet ik al mijn zorgen, vrees de armoede niet en word ik niet verontrust door de dreiging van de dood; met hart en ziel geef ik me aan hen over.”

  In gesprek met deze groten schrijft hij dan zijn later zo invloedrijk geworden werk. Hier zet Machiavelli zijn radicale politieke opvattingen op papier die elk handelen van zijn morele waarde ontdoen en alleen het staats­belang, dus de wil van de heerser laten gelden. Die extreme houding wordt wel eens psychologisch verklaard uit de frustraties van de op een zijspoor gezette Machiavelli; hij zou zijn afwezigheid in de politiek dan hebben willen compenseren door een zo krachtig mogelijk standpunt in te nemen.

  Karl Mittelmaier is geen aanhanger van dergelijk goedkoop gep­sychologiseer, maar helaas is dat een van de weinige aar­dige dingen die van zijn biografie kunnen worden gezegd. Het is een onevenwichtig, slecht geschreven en simplificerend boek vol door elkaar gehusselde passages die door de matige vertal­ing vaak ook nog in een merkwaardig koeterwaals zijn omgezet. Mittelmaier krijgt geen greep op Machiavelli en hij verstrikt en verslikt zich herhaaldelijk in de gecompliceerde Italiaanse geschiedenis, waarvan hij soms te veel en dan weer te weinig vertelt, maar zelden het goede op de juiste plaats.

  Van een biografie over een belangrijk denker mag je verwach­ten dat het erin beschreven leven en de vermelde historische omstan­digheden iets aan het werk van die denker toevoegen. Dat is hier nauwelijks het geval. De vraag in hoeverre de chaoti­sche tijd van Machiavelli, de pest, de oorlogen, de corruptie en de moordpartijen waarop de gifmengerij en het bedrog van de Borgia’s geen uitzondering vormden, op Machiavelli’s ontluis­terende opvattingen invloed hebben gehad, speelt bij Mittel­maier een te ver­waarlozen rol.

  Zo’n vraag wordt wel gesteld in het originele The Machiavel­lian Cosmos van Anthony J. Parel. Dit boek gaat dan wel nauwe­lijks in op Machiavelli’s persoonlijke leven, maar Parel doet een hardnekkige poging diens werk te begrijpen vanuit het renaissancedenken, zonder zich te veel door latere inter­pretaties te laten leiden. Niet dat hij afwijkt van het gang­bare perspectief, dat Machiavelli vooral revolutionair is in de radicale scheiding tussen politiek handelen en de morele oordelen daarover, tussen rücksichtlos politiek realisme en niet relevant geacht idealisme, maar hij laat zien dat Machia­velli niet de moderne denker is die men van hem maakt.

  Volgens Parel verlaat Machiavelli zich bij voorbeeld veel meer op de astrologie dan zijn latere commentatoren ons altijd hebben willen doen geloven. Wie denkt dat ons gedrag in de sterren staat geschreven, is snel geneigd de wilsvrijheid en de eigen verantwoordelijkheid te ontkennen en zo wat goed en kwaad is niet meer relevant te vinden. Dat sluit aan bij Machiavelli’s idee, dat alle middelen het politieke doel heiligen.

De discussie over astrologie en de vrijheid van willen en handelen wordt de hele renaissance gevoerd. Pico della Miran­dola’s Disputaties tegen de astrolo­gie waren voor intellec­tuelen als Machiavelli gemeengoed. De kwestie speelde in de polemiek tussen Luther en Erasmus, in de Verhandeling tegen de voorspel­lende astrologie van de boven­genoemde Savona­rola en in de uitvoerige discus­sies over astrologie en het onvermij­de­lijke lot in Shake­speare’s King Lear.

  Machiavelli geloofde als de meesten van zijn tijdgenoten in tekens uit de kosmos. Bij het beleg van Pisa liet hij zich als adviseur deels door astrologische overwegingen leiden en toen in 1511 de bliksem insloeg in de Signoria, waar hij aan het werk was, stelde hij onmiddellijk zijn testament op. Het leven werd naar zijn idee bepaald door kosmologische wetmatigheden, die aan dergelijke natuurverschijnselen konden worden af­gelezen.

  Dat gold ook voor de opkomst en ondergang van staten, rege­ringsvormen en heersers. Of Machiavelli’s politieke en his­torische benadering hierbij ook sterk door de humeurentheorie wordt bepaald, Parels tweede hypothese, is voor mij echter de vraag. Want al vergelijkt Machiavelli staten en regeringsvor­men vaak met het menselijk lichaam, dat een heerser als hoofd heeft, gezuiverd moet worden van vreemde smetten, etc., een nauwkeuriger uitwerking van die metafoor op grond van de humeurentheorie wordt door Parel niet aannemelijk gemaakt.

  Men onderscheidde in de renaissance vier humeuren, vier menstypen die door hun constitutie zowel lichamelijk als psychologisch vergaand waren gedetermineerd. Al deze typen; cholerici, flegmatieken, sanguinen en melancholieken, werden door een specifieke mengverhouding van de lichaamssappen – gele gal, slijm, bloed en zwarte gal – gekenmerkt, waarin tegenstellin­gen als koud-warm en droog-vochtig centraal ston­den. Nu zien we bij Machiavelli ook grote belangstelling voor opposities in zijn politieke analyses, maar hij past deze humeurenleer nooit in detail op die analyses toe.

  In plaats van toe te geven dat zijn interessante hypothese weinig oplevert, hamert Parel op de enkele keren dat het woord umori (humeuren) bij Machiavelli opduikt, zonder zich er verder aan te storen dat diens indelingen van staatsvormen in tweeën of drieën uiteenvallen, maar nooit met de vier humeuren corresponderen.

  Toch werpt The Machiavellian Cosmos nieuw licht op de be­perkte vrijheid die Machiavelli aan het handelen toeschrijft door te accentueren hoe de onverschilligheid van het grillige lot kosmologisch bepaald is; de Fortuin heeft niets met de god­delijke Voorzienigheid uit te staan. Er blijft bij Machia­velli echter meer ruimte voor die vrijheid dan Parel sug­gereert. We kunnen ons immers gedeeltelijk tegen het noodlot indekken. In Il Principe schrijft Machiavelli (in de mooie vertaling van Frans van Dooren): “Ik vergelijk het lot met een van die woeste rivieren die in hun gramschap hele vlakten onder water zetten, bomen ontwortelen en gebouwen omverwerpen (-): iedereen gaat voor hen op de vlucht en wijkt voor hun geweld zonder er ook maar iets tegen te kunnen doen. Maar het feit dat die rivieren zo zijn, betekent niet dat men in perio­den van rust geen voorzorgsmaatregelen kan nemen door het aanleggen van beveiligde plaatsen en dijken, zodat het water, als het weer gaat wassen, ófwel door een kanaal kan afvloeien ófwel minder tomeloos en schadelijk zal zijn.”

  En wat verder heet het – en hier horen we in de verte al haast het gestampvoet van Cesare Borgia: “En wanneer we (de fortuin) eronder willen houden, is het noodzakelijk haar te lijf te gaan en af te ranselen. Het blijkt namelijk dat zij zich eerder laat bedwingen door iemand die hardhandig optreedt dan door iemand die met zachtheid te werk gaat. En omdat zij een vrouw is, staat ze vooral op goede voet met mannen die nog jong zijn, aangezien die minder voorzichtig en meer agressief zijn, en haar met meer brutaliteit naar hun hand durven zet­ten.”

  Maar vaak laat het lot zich helemaal niet bedwingen en Machiavelli heeft dat het laatste deel van zijn leven aan den lijve ondervonden. Hoezeer hij ook in de politiek probeerde terug te keren, de machthebbers wensten zich niet meer met hem af te geven, op een incidentele opdracht na. Pijnlijk is de anekdote die meldt hoe Lorenzo dei Medici, toen de eerzuch­tige Machiavelli hem zijn Il Principe kwam aanbieden, meer oog had voor de twee jachthonden die hij net cadeau had gekregen. Machiavelli bleef streven naar een succesrijke carrière, maar de tragiek van het door hemzelf zo treffend gekarakteriseerde onverschillige lot bepaalde, dat die carrière pas na zijn dood begon.

Niccolò Machiavelli. Denker en cynicus door Karl Mittelmaier, 431 blz., Tirion 1992, vert. C.W. van de Wal (Machiavelli: Moral und Politik zu Beginn der Neuzeit, Katz 1990)

The Machiavellian Cosmos door Anthony J. Parel, 203 blz., Yale University Press 1992