Judith Herbergs verraderlijk alledaagse poezie


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 18 maart 1994

Het thema van de Boekenweek is poëzie, het boekenweekgeschenk bestaat uit proza. Maar een gegeven paard kijk je niet in de bek – zeker niet als je iets van Hella Haasse krijgt. Toch was een bundel gedichten ook niet gek geweest. Daarvoor had de vorige week verschenen bloemlezing van Judith Herzberg, zo langzamerhand ook een grand old lady in onze literatuur, zich goed kunnen lenen.

Doen en laten komt uit als pocket, wat de sombere geluiden over de marginale positie van de huidige poëzie een beetje relativeert. Dat Herzberg in een grote oplage gepubliceerd wordt is echter in de eerste plaats een verdienste van het werk zelf. Haar gedichten zijn toeganke­lijk en gaan vaak over direct herkenbare emoties.

De toegankelijkheid van Herzbergs poëzie doet je bijna vergeten hoe geraffi­neerd haar taalgebruik is. Schrijf maar eens een gedicht over iemand die kanker krijgt (of iets anders). Dan moet je wel van bijzonder goeden huize zijn om er niet een larmoyante draak van te maken. Sentimenteel gestamel is voor een anonieme lezer vervelend of lachwekkend. Herzberg slaagt, niet omdat ze zo goed kan voelen maar omdat ze zo goed kan dichten, aldus blijkt in het begin van het gedicht Boomchi­rurg dat zo begint:

Boomchirurg noemde hij zich, en met zijn motorzaag

zat hij boven in mijn boom toen jij je fiets

tegen het hek aan zette. Altijd en van nature

tegen snoeien zei je alleen :”zo zo” – en ik zag

dat er iets met je aan de hand was.

“Ik geloof dat er iets in mij groeit dat er niet hoort.”

Op dat moment viel er een tak zodat het dak

van het schuurtje brak. Ik rende weg

en ’s nachts wist ik pas hoe dat voor je was

Dit zijn overtuigende regels, al weet je niet meteen waarom. Het gedicht begint, gebruikelijk bij Herzberg, in gewone spreektaal, hilarisch haast: “zat hij boven in mijn boom toen jij je fiets / tegen het hek aan zette”. Wordt hier soms een mop verteld?

De man die binnenkomt, houdt niet zo van snoeien, hij is er – en hier sluipt het venijn naar binnen – van nature tegen. Er woekert namelijk iets in hem, er groeit iets “dat er niet hoort”, dat van nature zijn gang kan gaan omdat niets het weerhoudt. Nu wordt plotseling ook die boomchirurg akelig dubbelzinnig. Je kunt snoeien wat je wilt maar als de natuur gaat woekeren richt een knetterende kettingzaag even weinig uit als een mensenchirurg tegen uitgezaaide kanker.

De man in die boom is de absurde figurant in een decor van lawaaierige machteloosheid. De dichter vertelt een vreselijke grap en bij de clou ver­zorgt onze boomchirurg een theatraal effect: “Op dat moment viel er een tak zodat het dak / van het schuurtje brak.” Drievoudig rijm onder­streept nog eens wat er gebeurt. Tegelijk ligt hier een breuk in het gedicht, want de rest beschrijft de ontreddering, de gebroken gemoedstoestand van de ik.Judith Herzberg schrijft vaak op zo’n verraderlijk alledaagse manier over situaties van verwarring en angst, ook in haar toneel trouwens. Niet altijd worden de grote gevoelens zo meesterlijk ingehouden en subtiel verwoord als in Boomchirurg, maar er zijn meer van zulke onopvallende hoogtepunten van naderend onheil. “Een koffer opent / op de geur van iets / dat gaat gebeu­ren” heet het bijvoorbeeld fraai in Katten houden niet van koffers.

Het valt op, dat Herzberg veel oud werk heeft opgenomen, zelfs integraal de bundels Vliegen (1970) en 27 Liefdesliedjes (1971). Slechts een derde van deze gedichten komt uit haar laatste vier, veel betere bundels: Strijklicht (1971), Botshol (1980), Dagrest (1984) en Zoals (1992). De lezer kan daarom het best achteraan beginnen te lezen. Het laatste gedicht heet Eerst komt het wachten en krijgt als afsluiting (of als begin) nog een extra lading:

Eerst komt het wachten, het verheugen,

leunend tegen lage muurtjes,

dan komt het voorgevoel van

hoe-nu-verder

daarna het hoe-nu-verder

zelf.

Judith Herzberg, Doen en laten. Een keuze uit de gedichten. Rainbow-pocket, Maarten Muntinga