Filosofen houden van paradoxen. In het nawoord van zijn nieuwe essaybundel haalt Thijs Lijster de Duitse denker Theodor Adorno aan. ‘De actualiteit van het essay,’ schreef deze wijsgeer, ‘is die van het anachronisme.’ Een uitspraak, zo vervolgt de auteur, ‘die op zijn beurt niets aan actualiteit heeft ingeboet.’
Met deze onbedoelde kwinkslag reduceert Lijster het essay juist weer tot iets dat niet van onze tijd is, want het actuele was volgens Adorno toch een anachronisme? Gelukkig bewijst Kijken, proeven, denken dat dit niet klopt, want deze opstellen gaan wel degelijk over het huidige tijdsgewricht.
Zo beschrijft hij de onoverzichtelijkheid van de hedendaagse kunstwereld aan de hand van een opstel van Walter Benjamin over klassieke verhalenvertellers. Benjamin onderscheidt twee soorten: ‘de zeeman’ komt met verhalen over verre landen en ‘de boer’ met verhalen over vroeger. Maar geografische afstand in de ruimte wordt tegenwoordig moeiteloos overbrugd en ook de afstand in tijd lost op door alles wat ons aan geschiedenis wordt gepresenteerd.
Hierdoor is kunst ‘globaal’ geworden, wereldwijd zijn dezelfde beroemde kunstenaars te zien. Bovendien heeft ze niet meer een plaats in de geschiedenis, zoals moderne kunst die had. Het is allemaal oud of contemporary art. Dat ervaren we op kunstbeurzen en bij internationale manifestaties als de Biënnale van Venetië of de Documenta in Kassel. In zo’n wereld moet kunstkritiek als publieke discussie wijken voor intimiderend kunstjargon, in International Art English.
Het beste essay bespreekt de rol van kunst in het maatschappelijke debat over identiteit. Kunstenaars kunnen ons bewust maken van de positie waarin de blik van de ander je dwingt. Zo poseerde Cindy Sherman in haar Untitled Film Stills als huisvrouw, maitresse of highschool girl. Het verzet tegen de door anderen opgelegde eigen identiteit begint al bij Arthur Rimbauds Alchemie van het woord (1873) met de beroemde uitspraak: ‘IK is een ander.’ De woeste avantgardedichter verwierp hoe allerlei tradities en conventies hem hadden gevormd tot wat hij niet wilde zijn.
De Franse filosofie wist daar in de twintigste eeuw wel raad mee, van Derrida tot Lacan. ‘De ander’ was in dat perspectief echter altijd ook deel van onszelf, door zijn rol in de taal bijvoorbeeld, of in het onbewuste. Volgens de filosoof Boris Groys ging het mis toen de Franse filosofie in Amerika doordrong. Daar werd de ander echt iemand anders, met een eigen identiteit die je van anderen onderscheidde. En via deze omweg langs Amerikaanse universiteiten zitten we nu met de gebakken peren van een onverzoenlijke identiteitspolitiek.
We zijn niet allemaal gelijk en kunst kan ons bewust maken van de identeit van onszelf en van de ander en van de machtsverschillen die eruit voortvloeien, aldus Lijster. We moeten dat verschil erkennen, maar ‘het doel is, paradoxaal genoeg, dat ze er uiteindelijk niet meer toe doen.’
Er valt het nodige op deze essays af te dingen, zoals het gemak waarmee in een betoog over de met diamanten bezette schedel van Damien Hirst van alles onder het begrip ‘barok’ wordt geschaard: Shakespeare, het kapitalisme, Donald Trump, het katholicisme en de filosoof Gilles Deleuze. Of de merkwaardige opvatting van de Verlichting waarin de alledaagse, zintuigelijke ervaring gewantrouwd zou worden.
Maar dat academische wijsgeren zich onder het vaandel van Michel Montaigne en David Hume op het publieke podium begeven zonder de lezer met de voldongen feiten van de wetenschap te intimideren of met de onweerlegbaar abstracte theorieën van de filosofie weg te blazen kan niet genoeg worden geprezen.
Thijs Lijster, Kijken, proeven, denken. Essays over kunst, kritiek en filosofie. De Bezige Bij, 256 blz.