Een duister dichter, die Benn. En toch ook een man van bloemen, daarin heeft vertaler en inleider Huub Beurskens gelijk. Zo stuitte ik in Statische gedichten op rozen, balsemien, asters, gele papaver, gentiaan, blauwe regen, narcis, clematis, seringen, gele papaver, anemoon en flox. Maar eerder dan de vrolijkheid van bruidsboeket of tafelversiering komt je van hier een zware geur van grafkransen tegemoet, een zoete walm van lichte paniek. Gottfried Benn ‘ziet in de kostelijkste figuren / de dood met twijgen en bloemen bedekt.’
Statische gedichten verscheen in 1948 en dat jaartal is niet zonder betekenis. De dichter heulde eerst met de nazi’s, die echter al gauw het werk van de ‘geile smeerlap’ verboden, waarna Benn zich bitter en verward uit het literaire leven terugtrok en als arts bij de Wehrmacht ging werken. Voor hij in 1945 naar Berlijn terug kon keren pleegde zijn tweede vrouw zelfmoord met cyaankali uit angst voor de naderende Russische troepen. Opnieuw kreeg Benn een publicatieverbod, deze keer van de geallieerden. Toen zijn even unheimliche als melancholieke werk uiteindelijk weer verscheen, had dat onverwacht snel succes. Benn ontving in 1951 de prestigieuze Georg-Büchnerprijs en stierf vijf jaar later als Duitslands belangrijkste levende dichter.
Uit zijn poëzie spreekt ‘iets onblusbaars uit het hart,’ zoals een gedicht dat noemt, maar het zou een vergissing zijn dat louter te lezen als de expressie van een bewogen leven vol bizarre paradoxen. Van zo’n benadering moest Benn zelf ook niets hebben. Hij hamerde erop dat een gedicht niet een verhaaltje over de werkelijkheid was of persoonlijke gevoelens uitdrukte: daarvoor had hij diepe minachting en precies dat maakte zijn poëzie modern.
Tegelijkertijd is het moeilijk om geheel van de omstandigheden af te zien waarin deze gedichten werden geschreven: een land vol haat en strijd, massale moordpartijen en een alles vernietigende oorlog. Kun je het woord ‘ras’ in een gedicht uit 1936 lezen, of ‘wereldafkeer’ in één uit 1945, wanneer Duitsland volkomen in puin ligt, en die werkelijkheid dan geheel negeren? Hoe autonoom deze poëzie ook mag zijn, van de inleider had je hier net iets meer verwacht dan de constatering dat Benns innerlijke emigratie zich voortaan richtte op de eindigheid en zinloosheid van het bestaan.
Vanwege Benns vijftigste sterfdag verschenen twee jaar geleden nieuwe edities van zijn werk in Duitsland, een biografie en nog wat boeken over hem. In Nederland bleef het toen oorverdovend stil. Daarom is het mooi dat nu een tweetalige bundel van deze dichter uitkomt. De vraag is wel of het deze bundel had moeten zijn, die te hermetisch en te wisselvallig is om een nieuw publiek te winnen. Bovendien is Benn notoir moeilijk te vertalen, wat zou pleiten voor een bloemlezing uit zijn hele werk, zodat je de onvertaalbare gedichten weg kunt laten.
Was een uitgebreide en opnieuw ingeleide versie van Beurskens’ dertig jaar geleden verschenen bloemlezing, Bruggen slaan, niet een beter idee geweest? Gelukkig staan de twee meest roemruchte verzen uit het vroege werk in zijn nawoord, een cynisch gedicht over een barak met stervende kankerpatiënten en ‘Kleine aster’, waarin de patholoog-anatoom een aster in de buikholte van een gestorven dronkenlap stopt alvorens hem dicht te naaien met de uitroep:
Drink je zat in je vaas!
Rust zacht,
kleine aster!
Maar een wat breder overzicht van Benns werk was nog mooier geweest en had de vertaler vrijgesteld van niet opgeloste vertaalproblemen.
Vooral het vaak voorkomende eindrijm speelt hem parten. Door rijmdwang wordt het voor Duitsers niet zo vreemd klinkende ‘du bist Erinnerung an Urgeschehen’ omgezet in ‘van het oergebeuren ben jij de mnemose’ terwijl Benns opgewekte Alles-zum-Besten-Nenner omwille van het rijm een raadselachtige ‘aanwatkomtgaatwenner’ wordt. Soms is het rijm krukkig door het accent – op ‘verlies’ volgt ‘tralies’ – dan weer is de formulering te omstandig: Wandel der Gestalten wordt ‘vormwisselingen die zich voordeden’.
Er staat veel goeds tegenover. Zoals het slot van ‘Aftekening’ met een bedwelmende lentesomberheid vol grafkransenlucht van al te zware trossen seringen:
Donkere dagen van het voorjaar,
niet oplossende grauwheid tussen gebladerte;
gebogen seringenbloeisel, nauwelijks opziend
narciskleurig en met sterke doodsgeur,
geluksstagnatie,
zegeloze droefenis van het onvervulde.
Gottfried Benn: Statische gedichten. Vertaling en nawoord Huub Beurskens. J.M. Meulenhoff, 160 pagina’s.