Charlie Chaplin versus de chaostheorie


Gepubliceerd in:
NRC 30 juni 2023

Lang golden encyclopedieën als baken: ze boden kennis waarmee je greep op de wereld kreeg. Al vroeg bestaan in Europa indrukwekkende overzichten als die van Isidorus van Sevilla. Uit zijn zevende-eeuwse Etymologieën valt veel op te steken, zij het niet altijd even betrouwbaar. Zo zou de ibis zich van achter met een klysma kunnen reinigen door de lange snavel. En de menselijke foetus vormt volgens Isidorus oogholtes dankzij de tegen het gezichtje opgetrokken knietjes.

De rijke en omvangrijke middeleeuwse encyclopedie van Gervasius van Tilbury roept soms een betoverende wereld op. Aan de bron van de Ganges zouden mensen louter leven van de geur van een speciale appel. Dat lijkt sprookjesachtig naïef, maar hoe ver staan zulke onwaarschijnlijkheden eigenlijk af van hardnekkige mythes uit de twintigste-eeuwse Encyclopaedia Brittanica over kamelen die water in hun bulten opslaan en lemmingen die zich massaal in zee zouden storten?

Of van de met duivels plezier aangemaakte desinformatie uit de begintijd van Wikipedia? Toen werd de poedel gedefinieerd als ‘een hond die de maatstaf is voor alle andere honden’ en het lemma Pop-Tart als Duitse benaming voor het door George Washinton uitgevonden gebak, met de favoriete smaken bevroren aardbei, kaneel met bruine suiker of sperma. Dit alles valt te lezen in Simon Garfields vermakelijke, grillige en liefdevolle geschiedenis van de encyclopedie, All the Knowledge in the World.

Het boek is een zwanenzang of dramatischer uitgedrukt: een requiem, althans voor de papieren gedaante van de encyclopedie. Want met de komst van CD-ROM Encarta in de jaren negentig werd dit schitterende toonbeeld van eeuwenlange vooruitgang en kennis voor iedereen in één keer weggevaagd. Waarna internet en Wikipedia op hun beurt Encarta in digitale rook deden opgaan.

De opmerking van schrijver Ford Madox Ford, dat de Encyclopaedia Brittanica zo nuttig was om er zijn broeken mee te persen, heeft een eeuw later niets prikkelends meer. De waarde van encyclopedieën is nu gelijk aan hun opbrenst als oud papier. Op internet vind je hoe je ze uit kunt hollen om kostbaarheden in te verbergen, ze als voetenbankje kunt gebruiken of voor kunt lezen om iemand in slaap te laten vallen. Een papieren encyclopedie, dat is inmiddels zoiets als de stoof, de bijbel, de flippo, de fax. Gratis op Marktplaats en eBay.

Garfields chronologische verhaal is losjes alfabetisch geordend, maar de lemma’s of hoofdstuktitels zijn net zo arbitrair als krantekoppen. Hierdoor heeft zijn boek iets weg van een parodie op de encyclopedie: een impliciet commentaar op het willekeurige van zulke naslagwerken dat het achterliggende idee van objectieve kennis ondermijnt. Hoe kun je immers alle wetenswaardigheden van de wereld afdoende samenvatten of indelen? En hoe bepaal je de lengte van de onderwerpen ten opzichte van elkaar?

Zo wijdde het ‘monsterlijk’ lexicon van Jacob August Franckenstein uit 1731 (64 delen, 63.000 bladzijden, 284.000 lemma’s) 175 pagina’s aan een tijdgenoot, de filosoof Christian Wolff, maar gunde Plato er slechts acht. Wel werd dan weer uitvoerig de vraag besproken hoe je een hand moest amputeren. The Columbia Encyclopedia uit 1935 (1 deel, 1949 bladzijden, 52.000 artikelen zonder illustraties) was het begin van een reeks compacte overzichten, dertien jaar later gevolgd door de Hutchinson Pocket Encyclopedia, waarin Chaos Theory zes regels kreeg en vlak daarop Charlie Chaplin tien. Op de huidige Engelse wikipedia-pagina’s viel mij op dat deze verhouding nog precies hetzelfde is, met 12.409 resp. 20.354 woorden.

Hoe belangrijk is Chaplin ten opzichte van de chaostheorie? Doet cultuur er meer toe dan harde wetenschap, geschiedenis meer dan technische vondsten? En hoe en aan wie werden al die boeken trouwens verkocht? Voor lezers met gevoel voor humor laat dit nogal Brits georiënteerde boek Monthy Python aan het woord. Satire op de agressieve huis-aan-huis verkoop was aan hen goed besteed. Garfield gunt ons een blik op de methodes van de colporteurs. Met afbetalingsregelingen speelden ze behoedzaam in op de ambities van ouders, ze noemden het geen ‘boeken’ en leerden om het niet bij rijke mensen te proberen: ‘zij zijn te slim en trappen er niet in.’

De filosofische vragen blijven in deze luchtige aanpak een beetje liggen. Om te beginnen naar de politieke rol van kennis. Niet dat Garfield ongevoelig is voor allerhande racistische uitwassen of genderongelijkheid uit het verleden. Zo blijkt dat vrouwen niet alleen minder mogelijkheden hadden om de encyclopedie te halen, de elfde druk van de Brittannica was ook nog niet bereid een apart lemma te wijden aan Marie Curie (1867-1934). De dubbele Nobelprijswinnaar voor natuurkunde (1903) en scheikunde (1911) werd slechts genoemd in een artikel over haar man. En homoseksualiteit was in vrijwel alle encyclopedieën tot in de jaren zeventig taboe.

Het inzicht, dat het vastleggen van kennis macht is, komt echter nauwelijks aan de orde. Weliswaar kan dit boek niet om dat monument van de Verlichting heen, de encyclopedie van Diderot en D’Alembert. Maar hoe politiek dat project was blijft buiten beschouwing, terwijl veel lemma’s ondanks de censuur het Ancien Régime dekwalificeerden en het gezag van de kerk bespotten. In de Boom der Kennis was theologie niet meer de stam, het was voortaan slechts een rottig zijtakje, ergens tussen andere vormen van bijgeloof. En het artikel over de hostie als lichaam van Christus bevatte even onopvallend als kwaadaardig een dwarsverwijzing naar ‘antropofagie’ (kannibalisme).

De vermeende objectiviteit van encyclopedieën berust op een sympathieke vooruitgangsmythe. Ze negeert alleen hoe wat je wel of niet opneemt allerlei politieke beslissingen over de samenleving veronderstelt. Wie beslist wat relevant is? En hoe het geformuleerd wordt? Het onderscheid tussen feiten en opinie is complexer dan we bij zulke overzichten zouden wensen.

Daar komt nog een tweede filosofische kwestie bij. Wanneer kennis over iets voortdurend kan worden uitgebreid en aangepast, en steeds sneller gepresenteerd wordt, dreigt ze minder robuust en betrouwbaar te worden. Ook de hiërarchie in wat er toe doet neemt af. Het zijn problemen waarvan ook dagbladredacties zich weinig bewust zijn bij de snel tanende rol van de gedrukte krant. Garfield staat nauwelijks stil bij deze schaduwzijden van het digitale optimisme. Tegelijk wekt zijn beschrijving van het zelfcorrigerend vermogen bij Wikipedia bewondering. Zijn enthousiaste relaas van het onvermoeibare onderzoek en de gedreven correcties door een legioen vrijwilligers deed mij voor het eerst een duit in het zakje doen van deze gigantische encyclopedie.

Simon Garfield, All the Knowledge in the World. The Extraordinary History of the Encyclopaedia. Weidenfeld & Nicholson, 390 blz.