Op 29 oktober 1945 vocht een kleine, bebrilde filosoof zich een weg naar het podium van de afgeladen Salle des Centraux, niet ver van de Champs Élysées, om een lezing te houden over existentialisme. Parijs was ruim een jaar eerder bevrijd en de spreker van dienst, Jean-Paul Sartre, was in deze roerige naoorlogse dagen een rijzende ster. Hij had al romans, verhalen en toneelstukken op zijn naam staan en enkele filosofische studies, waaronder het imponerende L’Être et le Néant (1943), in 2003 pas in het Nederlands verschenen als Het zijn en het niet; proeve van een fenomenologische ontologie. De lezing was aangekondigd met de titel Existentialisme is humanisme en dat was niet wat je noemt een eye catcher. Toch bleek het een prikkelende keuze.
Humanisme had bij veel geëngageerde jongeren na alles wat er gebeurd was een slappe reputatie gekregen. Ook Sartre had zich niet onbetuigd gelaten en er onder andere in zijn roman La Nausée flink op afgegeven. Hadden de communisten niet bewezen met een beter alternatief te kunnen komen, dat van agitatie en klassenstrijd? En had het snel om zich heen grijpende existentialisme niet een diepe minachting voor christelijke idealen en de ideologie van de bourgeoisie, dus hoezo: humanisme?
Sartre stak van wal, naar verluidt uit zijn hoofd, handen in zijn zak, en legde uit hoe zijn denken zich met humanisme liet verenigen. Enkele dagen later deed hij dat nog eens, in minder hectische omstandigheden zodat aansluitend een discussie plaats kon vinden, met een hoofdrol voor de marxist Pierre Naville. De neerslag van die lezing en het gesprek achteraf was het een jaar later gepubliceerde Existentialisme is humanisme, Sartres meest succesvolle inleiding op het existentialisme.
Het vertrekpunt daarin is de radicale onbepaaldheid van de mens. Geïnspireerd door de Duitse filosofen Husserl en Heidegger meende Sartre dat alles begon met het bewustzijn van onszelf tegenover een volkomen betekenisloze wereld. Als menselijk subject zijn wij daarom in die totale zinloosheid vrij om te kiezen wie wij zijn. Deze vrijheid brengt daarmee wel een enorme verantwoordelijkheid met zich mee. We kunnen ons niet meer verschuilen achter waar we vandaan komen of andere omstandigheden. We zijn met andere woorden tot onze eigen vrijheid veroordeeld.
Of je wilt of niet, je kiest wie je bent, want de keuze ontkennen of achterwege laten is net zo goed een keuze, een die tot karakterloosheid en opportunisme leidt. Je kunt niet zeggen dat je het niet kunt helpen omdat je nu eenmaal zo en zo bent: de existentie, je gekozen manier van bestaan, gaat vooraf aan je essentie, wat je eigenlijk bent. Wat je bent blijkt pas uit wie je gekozen hebt te zijn – en of je daar gevolg aan kunt geven. Dit subjectieve moment verschaft de mens tegelijkertijd zijn waardigheid. Wij ervaren onszelf als meer dan louter een betekenisloos iets in een objectieve werkelijkheid, meer dan ‘een soort schuim, schimmel of een bloemkool.’
Wie zich aan de verantwoordelijkheid onttrekt om te kiezen is ‘te kwader trouw.’ Sartre is niet zachtzinnig in zijn woordgebruik; mensen uit de bourgeoisie die weigeren om zich met de wereld te engageren en dat met allerlei smoesjes en clichés rechtvaardigen noemt hij zonder aarzeling hufters of smeerlappen (salauds).
Zoals Ger Groot in zijn heldere inleiding met recht betoogt, is de eigenlijke gesprekspartner in deze tekst echter het communisme, dat in intellectuele kringen na de oorlog toonaangevend was. De discussie met het marxisme en de filosofische traditie is niet altijd even goed te volgen en dan bieden de noten goede steun, al is het de vraag of je daarin ook uit moet leggen wie Diderot en Voltaire waren, en Marcel Proust (‘vooral bekend door zijn romanreeks Op zoek naar de verloren tijd’).
Heeft Sartres existentialisme ons nog iets te zeggen, nadat dat idee van een vrij, autonoom subject decennia lang met de grond gelijk was gemaakt? Wie weet is zijn besef van persoonlijke verantwoordelijkheid van enige betekenis in een publiek discours waarin het perspectief van het slachtoffer dominant is geworden. Temeer omdat de verantwoordelijkheid voor een eigen authentiek leven bij Sartre altijd gepaard gaat met verantwoordelijkheid voor de hele mensheid. Dat dat bij hem ontspoorde in steun aan de toenmalige Sovjet-Unie en het China van Mao heeft veel vragen opgeroepen waar deze inleidende tekst in elk geval het antwoord niet op geeft.
Jean-Paul Sartre, Existentialisme is humanisme. Vertaling, inleiding en noten van Ger Groot. Noordboek, 112 blz.