Op 15 december 1931 raakten twee vooraanstaande schrijvers slaags voor Café Américain aan het Leidseplein. De aangeschoten dichter Martinus Nijhoff, voor vrienden Pom, daagde schrijver E. du Perron uit om hun meningsverschil buiten op de stoep uit te vechten. ‘De strijd was kort en idioot en stolde in de armen van vele taxi-chauffeurs,’ aldus Du Perron. ‘Pom heeft me onder mijn neus gekrabd, en ik heb hem twee muilperen verkocht, waarvan één, volgens zijn eigen zeggen, “verdomd goed” en precies midden op zijn neus.’
Het opvliegende macho-gedrag was allesbehalve representatief voor Nijhoff. Uit de intrigerende biografie van Bart Slijper komt eerder een gereserveerd, beheerst opererend mens naar voren. Maar de knokpartij is een mooi symbool voor een veel besproken tegenstelling uit die dagen, de zo geheten vorm of vent-discussie. Waar het tijdschrift Forum van Menno ter Braak en Du Perron in de erop volgende jaren de persoonlijkheid van de (kennelijk mannelijke) schrijver vooropstelde, en zijn bijdrage aan het maatschappelijke debat, daar meenden anderen dat een schrijver zich beter in de vorm van zijn werk kon uitdrukken.
Onzichtbaarheid
Van deze positie was Nijhoff bij uitstek een voorbeeld. Zijn poëzie lijkt hoogst persoonlijk maar de dichter blijft zelf onzichtbaar. Reeds in de allereerste regel van het eerste gedicht van zijn eerste bundel, De wandelaar (1916) wordt dit duidelijk: ‘Mijn eenzaam leven wandelt in de straten,’ zo begint het. Zijn leven wandelt er, niet hijzelf. Meteen is er al die raadselachtige distantie.
‘Voor Nijhoff moest een voltooid gedicht in hoge mate autonoom zijn,’ schrijft zijn biograaf met recht, ‘losgeraakt en onafhankelijk van de emoties van de dichter.’ Eind 1934 karakteriseerde Nijhoff in antwoord op een door Ter Braak gehouden enquete voor Het Vaderland een eersterangs schrijver als ‘een schrijver die verdwenen is in zijn werk. Dante is de wandelaar in de Divina commedia. Shakespeare is de secretaris van Hamlet (…), Multatuli is Max Havelaar.’
Vanuit Nijhoffs literaire opvattingen is een biografie over hem dus overbodig. Hij had ook geen persoonlijk archief, gooide zijn brieven weg. Later zou zijn zoon Faan de vroege correspondentie tussen zijn ouders vernietigen. De sporen werden uitgewist, wat misschien verklaart waarom er nu pas een biografie verschijnt van de belangrijkste dichter van vorige eeuw.
Rusteloze dichter
Bart Slijper heeft zich eerder bewezen met even leesbare als slagvaardige biografieën van de dichters J.C. Bloem (2007) en Willem Kloos (2012). Maar hoe dicht weet hij bij Nijhoff te komen? Gelukkig kan hij putten uit vele correspondenties en documenten. Toch houdt de rusteloze, telkens verhuizende dichter iets ongrijpbaars. De Utrechtse classica Josine van Dam van Isselt, met wie hij een jarenlange verhouding had, schreef aan hun vriend, de dichter Adriaan Roland Holst: ‘Alles was vermomming bij hem, ieder leven dat hij voorgaf te leiden. Van de buitenkant leek het misschien één leven, maar het was niet anders dan een reeks gedaantes (…). Daarom kende hij geen trouw, geen vriendschap.’ Opgejaagd als hij zich voelde kon hij zich alleen in zijn gedichten uitspreken, meende ze. ‘Spreken, als een mens van hart tot hart is hem niet gegeven geweest.’
Dat klinkt hard. Uit Elk woord ging ademhalen komt ook een ander beeld naar voren, van een hartstochtelijk minnaar met een aantal langdurige verbintenissen die zich tot het eind van zijn leven in correspondentie voortzetten. Dat geldt voor Netty Nijhoff, met wie hij op jonge leeftijd een kind kreeg, en met wie hij bijna zijn hele leven getrouwd bleef, al gingen ze al snel uit elkaar. Netty, eveneens schrijver, begon met haar vriendin een bed & breakfast in Italië en Pom was er vaak, ook vanwege zijn zoontje. ‘Mijn vaders leven bestond uit een koffertje,’ concludeerde deze later.
Vrouw, moeder
In Parijs kreeg Nijhoff een onstuimige verhouding met de getrouwde auteur Emmy van Lokhorst. Dat gaf hem vleugels, maar hij raakte soms verlamd door zijn ‘machteloze bezitterigheid’. In het voorjaar van 1925, schrijft Slijper niet ongeestig, ‘zorgde Emmy voor een plotwending in de roman die ze nooit zou schrijven.’ In haar gele Citroën gaf ze Adriaan Roland Holst een lift naar Parijs. Ze hielden onderweg elkaars hand vast en niet veel later lagen ze in elkaars armen. ‘Twee dichters.’ noteerde Emmy in haar dagboek. ‘Nog ben ik meesteres van mijzelf en geen maîtresse van een ander.’
De belangrijkste vrouw is voor Nijhoff, of in elk geval voor Nijhoffs werk, zijn moeder. Toen hij acht was verloor zij een dochtertje. Wanhopig stortte ze zich in het geloof. Ze werd soldaat bij het Leger des Heils, sleepte haar kinderen mee naar diensten en anders zat er wel een horde visserskinderen uit Scheveningen bij hen thuis om psalmen te zingen, moeder Alida aan de piano. Pom en broer Pim werden mede hierom enige jaren elders ondergebracht.
Hoe problematisch het verband tussen leven en werk ook mag zijn, het is evident dat de grote rol van de moeder in Nijhoffs poëzie door deze achtergrond meer kleur krijgt. Iets vergelijkbaars geldt voor Nijhoffs religieuze gedichten en toneel, zijn kerst-, paas- en pinksterspelen. Nijhoff was niet kerkelijk, maar het laatste deel van zijn leven werd vooral door zulke arbeid (en door vertalingen) in beslag genomen.
Kenners verschillen van mening over de waarde van dat latere werk. Was het na Nijhoffs Nieuwe gedichten (1934) en zijn fenomenale Het uur U (1936) gedaan met zijn poëzie, of is de taal van die spelen en psalmberijmingen van eenzelfde niveau? En wat is er over van de modernistische bohémien in zijn sentimenteel-nationalistische poëzie? De schrijver Simon Vestdijk had een punt toen hij tenslotte een man zag ‘die op dwaalwegen is geraakt.’
Het valt niet uit te sluiten dat ook de oorlog hem hier parten speelde. Nijhoff was als officier bij gevechtshandelingen betrokken toen de Duitsers het land binnenvielen en was later verbonden aan het verzet.’ In 1948 schreef hij een gedicht voor Koningin Wilhelmina (‘Een traan glinstert op haar wang, / Even wonderlijk en schoon / Als een parel aan een kroon.’)
Tegelijk rijst dan die moeder weer op, want hij noemde Wilhelmina in dat gedicht ‘De moeder van het gezin / Dat wij met ons allen zijn.’ En toen hij in 1948 Een begroetingsspel schreef voor de nieuwe Koningin Juliana en het haar persoonlijk overhandigen mocht noteerde hij voorin: ‘Opgedragen aan Koningin Juliana, aan haar begrijpend moederhart’. De heilssoldate was nooit ver weg.
Bart Slijper, Elk woord ging ademhalen. Het leven van de dichter Martinus Nijhoff. Prometheus, 424 blz.