Een handvol sprinkhanen aan de rand van een weiland maakt soms meer lawaai dan duizend daar liggende, vredig herkauwende koeien. Met dat geruststellende beeld zet de filosoof Edmund Burke de rumoerige Engelse aanhangers van de Franse Revolutie weg. Die revolutie is dan een jaar oud en heel Europa is in rep en roer over wat er in Frankrijk gebeurt.
Kan het volk werkelijk de macht grijpen, zich doodleuk aan het gezag van de adel en de kerk onttrekken, hun bezittingen onteigenen, alles overhoop gooien en gewoon opnieuw beginnen, met een wetgevend parlement en gelijke rechten voor iedereen? In Londen heeft ene Dr. Price de revolutie in een preek uitvoerig geprezen en Burke weet met moeite zijn afschuw te verbergen.
Een jonge Parijse vriend heeft hem om commentaar op de toestanden in Parijs gevraagd en zijn antwoordbrief groeit uit tot een boek. Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk (1790) wordt een onmiddellijk succes en geldt tot op vandaag als fundament voor politiek conservatisme. De revolutie in Frankrijk moet dan zijn hoogtepunt, of dieptepunt, nog bereiken: de koning staat er onder curatele maar zit nog op zijn troon en de Terreur barst pas anderhalf jaar later los.
De Bespiegelingen zijn ondanks hun breedsprakigheid eerder een pamflet dan het filosofische betoog waarvoor het vaak wordt aangezien. Burke beargumenteert weliswaar met enig recht dat veel veranderingen ook zonder revolutie hadden kunnen plaatsgrijpen, maar op de ideeën achter de revolutie gaat hij nauwelijks in. Als hij het over de inrichting van de staat heeft komen Hobbes, Locke en Rousseau niet ter sprake en zijn verzet tegen het ideaal van gelijkheid wordt hooguit gesteund door een opnieuw van het platteland komende metafoor. Je komt er namelijk niet onderuit de maatschappij in klassen te verdelen, aldus Burke: zelfs een boer snapt dat niet alle soorten vee gelijk zijn.
Simpele kleermakers en timmerlieden kunnen toch niet in een parlement gaan zitten? En de Franse adel had best iets willen veranderen, meent hij: zij was ontwikkeld, zelfbewust, menslievend, gastvrij, openhartig en erudiet. De geestelijkheid noemt hij gematigd, hoffelijk, goed opgeleid, ruimdenkend, open en eerbiedwaardig; wordt ze niet louter gestraft voor misdaden uit een ver verleden? Dat hun bezittingen worden afgenomen is godgeklaagd. Het is hoe dan ook gevaarlijk om van het ene moment op het andere met eeuwenoude tradities te breken.
Burke is niet tegen verandering maar vindt dat het steeds moet gaan om ‘behouden en corrigeren,’ het bruikbare koesteren en wat niet werkt aan de omstandigheden aanpassen. Als je al een politiek filosoof van hem wilt maken zou je zijn verzet tegen een blauwdruk voor de maatschappij kunnen noemen. In feite is dat een kritiek op het Franse rationalisme in de lijn van Descartes, op het bedenken van een systeem waaraan de wereld moet beantwoorden. Beter kun je de samenleving in de Britse, empirische traditie proberen aan te passen, op grond van ervaring, stap voor stap. Dat zou in de twintigste eeuw ook het vertrekpunt worden van Karl Poppers The Open Society and Its Enemies (1945), waarin hij Plato, Hegel en Marx om eenzelfde reden verantwoordelijk stelt voor totalitarisme en staatsterreur.
Burke heeft hier een belangrijk punt, maar zijn argumentatie is vaak erbarmelijk. Als het Engelse volk zich uit naam van de staatskerk heeft misdragen, zo schrijft hij, ‘getuigen die dwalingen toch in elk geval van zijn geestdrift.’ Democratie is volgens hem verwerpelijk, want daarin lijdt een minderheid onder de wensen van de meerderheid en anders dan in een tirannie kan die minderheid nu ook nog eens geen troost daarvoor vinden bij de massa. En het leek Burke uitstekend dat je de ambten van de traditionele ‘parlements’ in Frankrijk kon kopen: dat droeg bij aan hun onafhankelijke karakter.
De schrijver mag elke vorm van revolutie verwerpen, tegelijk verdedigt hij met verve de Glorious Revolution van een eeuw eerder, waarin stadhouder Willem III van Oranje-Nassau met een staatsgreep aan de macht kwam om van de katholieke heerschappij in Engeland af te komen. Eerder had hij als politicus al de Amerikaanse Revolutie verdedigd, zoals Mary Wollstonecraft in een kritisch pamflet fijntjes opmerkte.
Burke was geen populist en het was niet nodig geweest om ter illustratie daarvan nog een paar bladzijden uit een toespraak van hem aan deze eerste volledige Nederlandse vertaling toe te voegen. Wel begrijp je uit de Bespiegelingen waarom het nauwelijks lukt hem als een relevante pionier van hedendaags conservatisme in te zetten. Zijn pleidooi voor de standenmaatschappij van de achttiende eeuw zegt ons weinig meer. En zijn opvatting dat verandering altijd op traditie aan moet sluiten kan net zo goed een inspiratie voor sociaaldemocraten zijn.
Misschien dat zijn gebrekkige gevoel voor sociale rechtvaardigheid een enkele liberaal nog aanspreekt. En wie weet is romantisch rechts onder de indruk van Burkes scepsis jegens het idee van gelijkheid en andere mensenrechten, die hij als abstracte principes van de Verlichting verwerpt. Met ‘het gekwek’ daarover ‘kan men geen scheepsbeschuit of een pond buskruit betalen,’ schrijft hij met wel heel dunne retoriek. In elk geval biedt zijn eindeloos herkauwde afwijzing van alles wat naar revolutie zweemt de uitersten van het politiek spectrum van nu weinig soelaas.
Edmund Burke, Bespiegelingen over de revolutie in Frankrijk. Vertaling en inleiding Jabik Veenbaas. Wereldbibliotheek, 432 blz.