De man die niet kon lachen: Max de Jong


Max de Jong: De man die niet kon lachen.
Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 16 juni 2000

Wat ben ik blij dat ik Max de Jong niet gekend heb! Max de Jong (1917-1951) was de vroeg gestorven dichter en vertaler, die in sommige kringen tot cultfiguur uitgroeide. Hij was een snob, een roddelzieke opportunist, een misantropisch charlatan met trekjes van een stalker. Een verongelijkte quasi belezen profiteur, een rancuneuze, overgevoelige misogyne tobber met een veelzijdige belangstelling voor zichzelf.

Dat althans is het beeld dat naar voren komt uit Altijd het tinnef om je heen, de biografie die de neerlandicus Nico Keuning over hem schreef met een inlevingsvermogen dat gaandeweg herculische proporties moet hebben aangenomen. Want het geduld dat Max de Jong bij allen met wie hij te maken kreeg zo buitensporig op de proef stelde zal ook bij een toegewijd biograaf uiteindelijk zijn uitgeput wanneer je de dichter voor de zoveelste keer zijn eigen glazen hebt zien ingooien door zijn weldoeners te beledigen, zijn vrienden te belasteren en zijn bluf op hoge toon en tot vervelens toe uit te venten.

Toen De Jong op 10 juni 1951 in het Binnengasthuis te Amsterdam aan een hersenbloeding stierf, die volgde op een destijds met verwaarlozing in verband gebrachte meningitis, leek hij er op een onbewaakt ogenblik tussenuit te zijn geknepen. `Zelfs in zijn ziekte’, schrijft zijn biograaf, `was hij miskend’.

Veertien jaar eerder debuteerde De Jong in het studentenblad Vivos voco, waar hij zich al snel te goed voor vond. Daarmee begint een eindeloze reeks pogingen tot literaire roem, die een ontluisterend beeld opleveren. Pas in 1947 lijkt een eind te komen aan De Jongs als een marteling ervaren gevoel van miskenning. Dan publiceert hij het curieuze prozagedicht Heet van de naald, dat door sommigen erg wordt gewaardeerd. Al is de lof niet algemeen en achteraf, meer dan vijftig jaar later, eigenlijk moeilijk te begrijpen.

Geldgebrek

Het vlammetje dat even heeft geflakkerd dooft weer snel, want niks lukt. Niks kan lukken in het leven van Max de Jong. Het idee dat dit aan hemzelf zou kunnen liggen komt zelden bij hem op. Het is altijd de radio van de buren die hem verhindert te schrijven. Het is zijn geldgebrek dat de schuld is van anderen, vooral van degenen die hem financieel ondersteunen, zoals zijn tante Mali en oom Jaap Hemelrijk. Zij maken namelijk te weinig over, en steeds te laat. Het zijn ook de machinaties van succesvolle schrijvers als W.F. Hermans en Paul Rodenko die hem uit de literaire tijdschriften schijnen te weren. Het is de woningnood. Het zijn de uitgevers die hem niet op waarde weten te schatten en hem bovendien niet aan werk willen helpen, of niet aan genoeg werk, zodat hij honger lijdt en in de kou moet zitten.

Als in de zomer van 1949 iedereen op vakantie is blijft Max alleen achter in de stad. Zijn vriend Hans van Straten schrijft dat hij een week naar Parijs gaat en rekent hem voor wat het kost. In zijn retourbrief laat De Jong in de kantlijn weten dat hij wel mee wil, `maar dan moet jij betalen’.

Zijn verwatenheid maakt je gek. Zo geeft hij op Jan en alleman af omdat ze nooit een boek lezen, hij noemt het gebrek aan eruditie onder schrijvers en tijdgenoten onrustbarend, enzovoort. Hoewel hij bij voortduring beweert dat hij zit te `studeren’ leest hij echter zelden zelf een boek. In zijn dagboek van het jaar daarvoor noteert hij, met uitroepteken, dat hij eindelijk een boek heeft uitgelezen.

Hij houdt eigenlijk helemaal niet van lezen. Daarom bevalt Nietzsche hem wel: `Zijn titels en ondertitels zijn bepaald sprekend en helpen onze lezer een heel eind op streek en aangezien zijn hele oeuvre eigenlijk bestaat uit niet anders dan losse aforismen, is even ruiken voldoende om een eindoordeel gereed te hebben.’

Zulke charlatanerie is ook bij zijn vertaalactiviteiten te bespeuren. Lang zwoegt hij op J.B. Priestley’s Bright Day, sterk leunend op een al bestaande vertaling van Ab Visser. “Brijig, draderig, niet-om-door-te-komen-zo-taai” schrijft Vrij Nederland. En hoewel hij het boek niet gelezen heeft en überhaupt geen Frans kent, stelt hij Reinold Kuipers van De Arbeiderspers voor Le diable au corps van Raymond Radiguet te vertalen. (Hij heeft namelijk de film gezien.) Verder wil hij graag een opdracht voor Sartre’s La nausée.

En dan hebben we nog wat ontegenzeggelijk Max’ grootste probleem is: `het zonder zitten’. Onophoudelijk valt hij vrouwen lastig, die weinig van hem moeten hebben vanwege zijn querulante gedrag, zijn geroddel en vooral zijn onverzorgde uiterlijk. Zijn seksuele nood maakt hem radeloos. Je krijgt de indruk, dat De Jong op enig hoerenbezoek na nooit met een vrouw naar bed is geweest. Toch is dit een kwestie, gezien de seksuele obsessie van deze eenzame vrijgezel, zijn vrouwenhaat en zijn verheerlijking van de vier onbereikbare zusjes Wibaut, op wie hij allemaal verliefd is.

Soms wekt Max de schijn van een actief seksleven, wellicht om zichzelf te troosten of gerust te stellen. Hij is veel in de weer met voorbehoedmiddelen – het probleem dat de vrouwen niet willen ligt aan hen, aan hun angst om zwanger te worden. Daarom vraagt hij zijn vriend Emile van Moerkerken uit Engeland herhaaldelijk kokertjes met het zaaddodende Volpar op te sturen.

Altijd het tinnef om je heen is een zowel vermakelijk als ergerniswekkend boek. Het zou ook wel raar zijn als de man bij wie alles zo grondig mislukte een geheel geslaagde biografie zou krijgen. Nico Keuning benadert het leven erg veel vanuit De Jongs dagboekaantekeningen.

Neem de oorlogsjaren. Wat betekent het dat deze bange en opportunistische man in 1943 steeds Duitse literatuur wil vertalen (al zijn dat dan deels `ontaarde’ schrijvers)? Welk gevaar dreigde er voor hem, met een joodse moeder, en hoe reageerde hij erop? Waarom werd er bij hem huiszoeking gedaan? Hoezo `weet hij veel’ van verzetsorganisaties? Dat lijkt me eerder snoeverij, terwijl het me ook sterk lijkt dat zijn neef Jan de wankelmoedige would be schrijver `vertelt van zijn verzetsgroep PP’. Enige terughoudendheid was in die jaren handig.

Wat deed De Jong trouwens besluiten de loyaliteitsverklaring aan de Duitsers te ondertekenen, wat slechts door 14 procent van de studenten werd gedaan? Graag had ik iets van zijn dilemma’s en angsten begrepen. Was de oorlog voor hem net zo erg als de jaren ervoor en erna – gleed het allemaal langs hem af, en hoe kon dat bij iemand die elders politieke interesse aan de dag legde?

Proust

Gebrek aan afstand doet zich in deze biografie vaker voor. In zijn `essays’ verwerpt De Jong originaliteit als beoordelingscriterium, aldus Keuning. Maar enkele bladzijden later is Max enorm trots dat Victor van Vriesland Heet van de naald `niet-epigonistisch’ noemt, origineel dus. Verder citeert de biograaf zonder nader commentaar een destijds half bevriende journalist, die meent dat Max de Jong als hij een rustig leven zonder geldzorgen had kunnen leiden `misschien wel een soort Nederlandse Proust geworden’ was. Ja, misschien.Max de Jong | Avondlog

Vaak worden dingen twee keer verteld: eerst als citaat uit dagboek of brief, en dan nog eens als gebeurtenis (of omgekeerd). Daar staat tegenover dat het boek de grauwheid van de naoorlogse jaren, de armoede en benauwenis, aangrijpend schetst. En er zijn enkele mooie anekdotes, zoals de succesvolle poging van De Jong en zijn vriend, de latere metableticus Jan van den Bergh, om de radio van de buren te storen. Die doen hun radio inderdaad weg, alleen komt er een nieuwe voor in de plaats die op zondagochtend de preken nog luider door De Jongs kamertje doet schallen. Ook het gesar van Gerard Reve (toen nog Simon van het Reve) is vermakelijk: Max kan moeilijk op tegen `het verneukeratieve toontje’ en het gepest met zijn dikke buik.

Het slot van Altijd het tinnef om je heen besteedt terecht aandacht aan de vraag, waar de jarenlange cultstatus van De Jong aan te danken was. Een antwoord lijkt, naast de vermeende kwaliteit van De Jongs werk, het feit te zijn dat dit werk slechts in roofdrukken en duistere uitgaafjes verkrijgbaar is. Daar is vast iets van waar, maar andere factoren zijn belangrijker.

Ten eerste is jong sterven het beste wat een schrijver voor zijn reputatie kan doen. Nergens werken romantische clichés zo sterk als in de literatuur. Ten tweede kwam De Jong zijdelings – altijd zijdelings – in aanraking met dichters en schrijvers als Kees Stip, Leo Vroman en zijn vrouw, Chris van Geel, A. Alberts, Louis Lehmann, Hermans en Reve, wat aardige petite histoire met zich meebrengt. Ten derde was hij een loser, en zo iemand wordt in de literatuur meewarig bewonderd, omdat men op de mislukkeling nu eenmaal de eigen angsten projecteert, die met de overspannen verwachtingen van de kunst gepaard gaan.

Toch schuilt er iets halfs, en zelfs iets harteloos’ in de verheerlijking van de mislukte artiest, in dat beeld van Max de Jong als poète maudit, in de manier waarop er van zijn `schrijverschap’ gesproken wordt en van zijn betekenis als `overgangsfiguur’ tussen traditie en vernieuwing. Zijn werk stelt niks voor, maar niemand zegt dat in al het gedweep met de tragische held.

Je kunt beter afgaan op wat hij schreef – en op het oordeel van die meisjes. En de meest verstandige opmerking over Max de Jong komt van de door hem gehate vader, die vindt dat hij zich moet laten behandelen. Het is een droevige constatering over wat de uitgever Van Oorschot noemde: een man die niet lachen kon.

Nico Keuning: Altijd het tinnef om je heen. Een biografie van Max de Jong. Bas Lubberhuizen, 256 blz.

Max de Jong: Heet van de naald. Van Oorschot, 29 blz.