Je kunt tegenwoordig geen grijs flanellen pak meer laten maken, de jeugd slaat er maar op los en maakt de grote steden onveilig, in een krantenkiosk zie je nooit meer de aforismen van La Rochefoucauld, die Theodore Dalrymple er op zijn twaalfde kocht. Wanneer hij om zich heen kijkt in het hedendaagse Engeland, heeft hij het gevoel in de marge te zijn beland, als een muurbloempje op een feest. Komt dat door mijn leeftijd, vraagt hij zich af, ‘of is het dit keer echt zo dat de beschaving op haar laatste benen loopt?’
In elk geval is de gepensioneerde gevangenispsychiater Dalrymple niet afkerig van enige retoriek. Hij werd in ons land bekend met Leven aan de onderkant en Beschaving of wat ervan over is. Daarin geselde hij met recht de intellectuele en maatschappelijke elites vanwege hun gebrek aan verantwoordelijksheidszin en schetste hij een somber beeld van de wereld van nu.
Profeten en charlatans is een selectie artikelen van de laatste tien jaar uit bladen als The New Criterion. Opnieuw stelt Dalrymple aan de orde hoe het in de jaren zestig opgekomen individualisme en de mythe van de zelfontplooing voor egoïsme, narcisme en grenzeloosheid hebben gezorgd. En al is dit geen nieuw geluid, wanneer Dalrymple voorlopers van die omslag in de literatuur probeert te ontdekken, maakt het je nieuwsgierig. Zo ziet hij de individuele vrijheidsdrang en het verlangen om in het huwelijk voor jezelf op te komen al een eeuw geleden in het toneel van Henrik Ibsen.
En hij moppert dat een toneelschrijver als Rattigan na de oorlog is verdrongen door de nihilistische Harold Pinter, die uiting geeft aan maatschappelijke trends als verruwing van het gevoelsleven, irrationalisme, algehele scepsis en intellectuele oneerlijkheid, wat dat dan ook precies moge betekenen. Een telkens terugkerende klacht is het gebrek aan subtiliteit in het hedendaagse publieke conversatie. Nu ben ik dol op paradoxen, maar ik zie liever dat iemand tegen elke subtiliteit pleit en vervolgens schittert in nuances, met dodelijk precieze argumenten in een briljante stijl, dan dat iemand over gebrek aan subtiliteit zeurt en zo bot tekeer gaat als Dalrymple.
Ibsens vrijheidsdrang loopt volgens hem via de ‘zorgeloze, vrije liefde van de bohème binnen de kortste keren over in de gewelddadige chaos van de achterstandswijken.’ En direct daarna wordt Ibsens stellig te naïeve vertrouwen in de toekomst weerlegd met ‘de tientallen miljoenen die in de twintigste eeuw leden en stierven door het afbreken van de morele begrenzingen.’ Amsterdam schijnt een van de meest gewelddadige steden van Europa te zijn en ‘Nazi’s konden geëmotioneerd naar Schubert luisteren na een zware dag genocide.’
Nu is er niets tegen stevig kozakkenproza zolang dat iets substantieels te bieden heeft. Dalrymple heeft ook wel wat te melden want het verongelijkte consumentisme van patiënten en het narcisme van de claimende burger verdienen ontegenzeggelijk stevig weerwerk. En Dalrymples observatie dat misdadigers en kleine wetsovertreders zich al te gemakkelijk verschuilen achter het kwaad dat buiten hen ligt, achter iets in hen waar zij zelf niks aan kunnen doen, snijdt beslist hout.
Maar het probleem van deze artikelen is juist dat ze zo krachteloos zijn. Wanneer Dalrymple een schrijver bespreekt ontbeert zijn stuk menigmaal een pointe. Ondertussen vat hij bladzijden lang een verhaal samen en als je pech hebt zelfs meerdere romans. Dat hij veel schrijvers van het tweede garnituur behandelt pleit voor hem, alleen dient hij dan wel duidelijk te maken waarom die schrijvers de moeite waard zijn.
Wat het boek echter nog slaapverwekkender doet zijn, is de gedateerdheid van zijn opvattingen, die weinig met een op deze tijd toegesneden conservatisme van doen hebben. Schrijvers of kunstenaars van de laatste halve eeuw zul je in dit boek niet aantreffen. Wie is er nu nog geïnteresseerd in een afrekening met de dichter Ezra Pound onder de flauwe titel ‘De devaluatie van Pound’ of in een aanval op de gedichten en aforismen van ‘de valse profeet’ Kahlil Gibran? De laatste was in de jaren twintig populair en beleefde vijftig jaar geleden een revival. Dat Dalrymples moeder het boek in de kast had is niet voldoende om zoveel aandacht aan dit vergeten werk te besteden. Sterker, zo’n biografische aanleiding getuigt van het soort narcisme dat de schrijver bij anderen graag krachtig veroordeelt.
Theodore Dalrymple: Profeten en charlatans. Hoe schrijvers de wereld laten zien. Samenstelling en vertaling Jabik Veenbaas. Uitgeverij Nieuw Amsterdam, 376 pagina’s.