Wie verliefd is kijkt telkens op zijn telefoon, al wil hij het niet, en die smartphone zelf is hoe dan ook reeds een irritant bewijs van onze afhankelijkheid. Speelbal zijn we van de algoritmes van Apple, google en Facebook, net zoals velen van ons zich vaak weinig autonoom verhouden tot drank, snoep en sigaret. Misschien worstelen ouderen daar soms minder mee, maar die tobben dan weer over de naderende dood. Mogen we daar als autonoom individu ook zelf iets over zeggen, of is dat aan onze naasten, de medische beroepsgroep, regels, wetten en de stand van de technologie?
Volgens hoogleraar filosofie Beate Rössler denken we te veel in absolute termen over die autonomie. In haar onlangs in Nederland verschenen boek betoogt ze dat autonomie niet een abstract, absoluut beginsel is waar we ons aan op kunnen trekken of dat ons dwars zit. Autonomie krijgt volgens haar pas betekenis in de praktische omstandigheden van het leven zelf. Ik kan niet autonoom zijn in mijn eentje, alleen in verhouding tot anderen kan dat.
Tegelijk bedreigen die anderen mijn autonomie onophoudelijk. Niet alleen in patriarchale culturen of totalitaire maatschappijen. Ook vrienden, familie en mensen op het werk beperken onze mogelijkheden tot een vervuld leven, zoals Rössler dat noemt, net als armoede, discriminatie en nog veel meer maatschappelijke omstandigheden.
Autonomie schetst een breed overzicht van discussies in de vakfilosofie zonder schools te worden. De gedetailleerde discussie bewaart de schrijver zoveel mogelijk voor de eindnoten. Verder is het een gelukkige keuze om dilemma’s aan de hand van romans en toneel te bespreken (Jane Austen, Ibsen). Literatuur is nu eenmaal beter in staat om de subtiele ambivalenties van het leven in kaart te brengen dan de filosofie.
Het streven naar autonomie is verwant aan onze obsessie met authenticiteit. Sinds Jean-Jacques Rousseau in zijn afkeer van de maatschappij de natuur begon te verheerlijken en de ontplooiing van ons ware zelf, voelt de westerse mens zich van zichzelf vervreemd. Dat gevoel is in onze digitale wereld en met dank aan de social media opnieuw urgent geworden. Rössler besteedt echter maar mondjesmaat aandacht aan onze hedendaagse behoefte vooral onszelf als individu te zien en te doen gelden.
Het is natuurlijk de vraag hoe volledig je kunt zijn bij zulke grote onderwerpen als autonomie. Zo miste ik Rösslers geleerde commentaar op godsdienst, waar toch bijna de hele wereldbevolking religieus is. Anders dan menig protestant meent staat religie vrijwel altijd op gespannen voet met persoonlijke autonomie. Gaat het er al niet om blinde gehoorzaamheid, zoals bij het offer dat God van Abraham eist, dan draait het toch doorgaans om overgave die op zijn minst een deel van onze autonomie in het nauw
brengt.
Het meest interessant is het hoofdstuk over sociale voorwaarden voor autonomie. Daarin komt de weigering ter sprake om de Franse nationaliteit aan een salafistische, in boerka geklede vrouw toe te kennen, aangezien haar leefwijze in strijd met autonoom burgerschap zou zijn. Maar, zo betoogt Rössler, die leefwijze hoeft een autonome keuze van deze vrouw niet uit te sluiten. En al had ik over zulke hete hangijzers graag meer gelezen, het laat onverlet dat dit boek een geweldige staalkaart biedt van hedendaagse filosofische discussies over autonomie die aan zulke maatschappelijke debatten ten grondslag liggen.
Beate Rössler, Autonomie. Een essay over het vervulde leven. Uitgeverij Boom. Vertaling Willem Visser, 382 blz.