Arnold Heumakers over de esthetische revolutie


Gepubliceerd in:
de Volkskrant

Waarom noemen we het werk van Vincent van Gogh kunst en het spreekwoordelijke zigeunermeisje op de gang van een hotel niet? Hoe komt het dat thrillers geen literatuur zijn, zelfs niet als het literaire thrillers worden genoemd? Waarom interviewen wij kunstenaars? Voor iemand uit de zeventiende eeuw of uit een andere cultuur zouden zulke vragen totaal onbegrijpelijk zijn. Alleen in het westen betekenen ze iets, sinds de romantiek.

Zo gauw we het over kunst hebben, er iets aan beleven of het maken, worden we als marionetten door de romantici bewogen. Van boze blogger tot professor in de kunstgeschiedenis en van kunstjournalist tot webdesigner, van dichter tot gedrogeerd bezoeker op een popconcert, stuk voor stuk hebben we ervaringen en ventileren we opvattingen die twee eeuwen geleden werden bedacht door romantische helden als Schiller, de gebroeders Schlegel of Novalis.

In het gisteren verdedigde proefschrift De esthetische revolutie brengt Arnold Heumakers de wording van al deze opvattingen in kaart. Met grote eruditie beschrijft hij hoe de kunst in de loop van de achttiende eeuw autonoom begint te worden en hoe kunstenaars, in plaats van zich nog de wet te laten voorschrijven, zelf gaan bepalen wat ze maken en hoe dat moet worden opgevat.

Ooit was muziek vermaak, evenals goochelen, bestudering ervan hoorde thuis in het rijtje rekenen, astronomie en geometrie. Een schilder was een soort decorateur, en tussen literatuur en geschiedenis was nauwelijks verschil, evenmin als tussen kunstenaar en ambachtsman. Maar eind achttiende eeuw verandert dat. Al die activiteiten vallen voortaan onder één begrip: kunst. Kunst wordt een autonoom domein, zoals wetenschap of religie. Van die verandering doet dit boek verslag, zij het dat het zich tot literatuur beperkt.

Meestal gaat de verklaring voor de nieuwe houding terug tot Immanuel Kant. Deze filosoof analyseerde in Kritiek van het oordeelsvermogen (1790) hoe ons oordeel over smaak verschilt van andere oordelen. In kunst gaat het om een belangeloos genieten. Minstens even belangrijk was volgens Heumakers echter de schrijver en filosoof Karl Philipp Moritz (1756-1793). Net als bij Kant staan schoonheid en nut haaks op elkaar, maar waar bij Kant de autonomie subjectief is, behoort voor Moritz kunst objectief tot een zelfstandig domein. Bij hem tekent zich het DNA van onze huidige kunstopvatting af; dat de kunstenaar niet zijn publiek moet willen behagen, dat kunst de mens verheft, terwijl kunst toch niet moreel hoeft te zijn.

Volgens Moritz kunnen we in de kunst een tragisch genoegen beleven aan het leed van anderen. ‘Diep in ons hart,’ schrijft hij, ‘zijn wij allen kleine Nero’s, wie de aanblik van een brandend Rome, het geschreeuw van de vluchtenden, het gekerm van de zuigelingen helemaal niet slecht zou bevallen, wanneer het zich zo, als een schouwspel, voor onze blik zou presenteren.’

Voor de niet ingewijde lezer is De esthetische revolutie vooral interessant wanneer er een lijn naar het heden loopt. Zo wordt er ook 200 jaar geleden al geklaagd dat het tempo waarin nieuwe boeken verschijnen steeds toeneemt en dat commercialisering tot oppervlakkigheid leidt. En we leren nog eens hoezeer de jonge romantici lijken op al die hemelbestormende avant-gardekunstenaars van de twintigste eeuw.

Het verbaast wel dat een van de belangrijkste veranderingen tijdens de romantiek onvermeld blijft. Vanaf dan wordt kunst immers in de eerste plaats expressie. Je moet niet alleen schilderen wat je ziet, meende Caspar David Friedrich, maar vooral wat je in jezelf ziet. Zo bezielt de kunstenaar de wereld om ons heen. Het gaat erom, schreef de dichter Novalis, dat je in de kunst iets geestelijks verwerkelijkt: ‘van binnen naar buiten.’

Verder kun je je afvragen of Heumakers de titel van zijn eigen boek wel serieus neemt. Want hij probeert de esthetische revolutie telkens uit te smeren over Verlichting en romantiek, terwijl al die grote veranderingen, ook bij hem, plaatsvinden tussen 1785 en 1805. Het was werkelijk een revolutie in het denken, die snel om zich heen greep, te midden van de gelijktijdige woelingen van de Franse Revolutie. Plotseling werd de kunst romantisch.

Wie bijvoorbeeld het boegbeeld van de Verlichting, de Encyclopédie (1751-1772) van Diderot en d’Alembert doorbladert, komt tussen alle uiteenzettingen over techniek, wetenschap, geschiedenis, industrie, uitwassen van religie en ambachten niet veel kunst tegen, en bespeurt weinig van de esthetische revolutie. Het zijn, blijkt uiteindelijk ook uit De esthetische revolutie, de romantici die sindsdien aan de touwtjes trekken.

Arnold Heumakers, De esthetische revolutie. Ontstaan en ontwikkeling van het moderne kunstbegrip in Verlichting en Romantiek. Uitgeverij Boom, 470 pagina’s.