Armando. Het voorhoofd vol wanhoop. (De naam in een kamer. Een gedicht)


Gepubliceerd in:
NRC Handelsblad 5 februari 1999

Geweld komt aan. Ook het zien van geweld. Grootschalig geweld, oorlog, komt zo aan dat een goede weergave ervan bijna onmogelijk is. Zodat het steeds weer moet – ik bedoel de wéérgave ervan. Maar misschien ook wel dat geweld zelf. Bij de inmiddels uitvoe­rig bekroonde oorlogs­film van Steven Spielberg, Saving Private Ryan, word je langdu­rig bestookt met op de huid gefilmde gevechten. Als toeschouwer zit je meteen het eerste half uur op je stoel gespijkerd in een orgie van bloed, pijn, explosies, dood en wanhoop, inclusief de KLENG van een kogel dwars door een helm. Er wordt vanaf de schouder gefilmd, het beeld schokt en er spat zelfs bloed op de lens. Spiel­berg jaagt de hormonen door je lijf.

De methode van Armando is diametraal tegenovergesteld. Al een kunste­naarsleven lang is hij bezig met diezelfde oorlog, maar op een indirecte manier. Hij interviewde met Hans Sleutelaar een aantal SS-ers. Verder schreef hij reportages en schetsen waarin de oorlog altijd aanwezig was, zij het steeds op afstand, vaak flarden herinnering van een vreemde. En dan eerder van de dader dan van het slachtoffer.

Veel van zijn schilderijen zijn vage reminiscenties aan militarisme, machts­misbruik en oorlogsdreiging. Doeken als Feindbeobachtung, Waldrand en de naar Leni Riefenstahls vlaggen verwijzende zwarte Fahne spreken boekde­len. In de televisieserie Herenleed met Cherrie Duyns en Johnny van Doorn, later ook in een theaterversie, komt eenzelfde fascinatie voor machtsmisbruik op een nog abstrac­tere, absurdis­tische manier naar voren. Armando’s beklem­ming slingert hier heen en weer tussen de monomane gekte van Beckett en de krankzinnigheid van Monty Python.

Het meest raakten mij tot nu toe zijn korte verhalen en schetsen. De op straat en in de trein opgevangen dialogen, of Machthebbers, verslagen uit Berlijn en Toscane, die hij lang geleden voor deze krant schreef, of het kafkaëske De ruwe heren. Onsentimenteel proza dat je niet loslaat, al begint er wat herhaling op te treden. Zijn poëzie blijft daarbij achter en zou zonder de context van dat andere werk nauwelijks opvallen. Dat is niet altijd bezwaar­lijk: de gedichten van Gerard Reve bloeien ook bij gratie van het fenomenale proza. Niettemin kreeg de laatste bundel van Armando, het tien jaar geleden verschenen De veld­tocht, een lauwe ontvangst. Heeft de gevierde kunstenaar, die onlangs een eigen museum in Amersfoort kreeg, en voor poëzie ooit de Herman Gorterprijs, nu als dichter afgedaan?

Armando heeft gebokst en daar over geschreven. De hoekige, snelle bewegingen van die sport zitten in zijn taal. Alles is kort bij Armando. Zijn verhalen, zijn boeken, zijn gedichten, zijn zinnen, zijn woorden, zijn hoofd­stukken. Onverwachte wendingen. Altijd klaar voor de klap. Uitdelen en incasseren gaan razendsnel in elkaar over. In Armando’s nieuwe dichtbundel, De naam in een kamer, staan regels als: ‘binnen in de onderlinge strijd / zoekend naar de vlucht’, waarin slachtoffers elkaar iets aandoen, daders worden. Of omgekeerd: ‘laat de daders begaan ze zijn in doodsnood’ waar daders slachtoffer zijn.

De wederzijdse identificatie van slachtoffer en beul steekt ook in een drieregelig gedicht uit de afdeling Het verhoor:

geef mij eindelijk geef mij

een naam geef mij een naam

of geef uw leven geef mij een naam

Hier lijkt een ondervrager aan het woord – verraad je makkers anders ga je eraan. Maar deze zinnen roepen onmisken­baar een tweede betekenis op, die van het smeken van een naamloos slacht­offer. Iemand die had willen voortbe­staan (‘geef uw leven’), iemand voor wie het anoniem in de geschiedenis verdwijnen misschien nog het ergste is.

Bij Armando word je voortdurend bestookt met op de huid gezeten herinneringen aan geweld. Spielberg laat kogels en granaten om je oren fluiten, Armando neemt je bij de keel door een dreigende leegte. Hij laat je het ‘schuldig landschap’ zien, de plaats waar het gebeurde en waar niets meer is. Dat niets is juist zo beklemmend. Zoals in Claude Lanzmanns acht uur durende Shoah de camera tergend traag over bossen en velden in Polen zweeft, waaraan niets meer is te zien, zo speelt bij Armando de bosrand zijn onheilspel­lende rol. Als je zijn werk eenmaal kent krijgen regels als ‘een slapend gordijn van takken stiller / dan de bosrand / zwijgzamer dan het mulle zand’ of ‘de landerijen weilanden de bosranden / grootgrond en geboom­te’ een vergelijkbaar effect.

Maar kunnen zijn gedichten het ook alleen af, zonder dat andere werk? Lang niet altijd. Armando’s gedichten zijn paradoxaal genoeg vaak te kaal om de leegte op te roepen. Kort, geen leesteken of wat, met een monomaan idioom van woorden als bosrand, macht, vijand, gras, zand, daders, bomen, oorlog en kogel, die als te kleine staketsels de dreiging moeten oproepen. Was De naam in een kamer een debuut geweest van een volslagen onbekende, dan had deze bundel een indruk van misplaatste diepzin­nigheid achtergelaten.

Behalve als je goed leest. Want er staan fragmenten in die ervoor zorgen dat ik die schraalheid van onderwerp en middelen met liefde slik. Neem dat zandpad dat bij Armando ‘later de straat werd voor / de vleesloze resten der dingen’; dan denk je aan geraamtes en botten, dingen namelijk waarvan het vlees verteerd is. Dingen? Maar waren dat geen lichamen, van dieren – nee van mensen? Doeltreffende verwarring.

In het volgende gedicht gaan mannen ‘het voorhoofd vol wanhoop / hun levensloop tegemoet’. Blijkens de laatste regel komen ze achter ‘het hekwerk’ en plotseling is die levensloop akelig dubbelzinnig. Is het niet de loop van een geweer waarmee dit gedicht opeens raak schiet? Goed vind ik verder in de afdeling Het boosaardige huis een gedicht waarin machthebbers vrolijk op zoek zijn, ‘op jacht gingen’ en lachen, op weg naar ‘een boosaardig huis’. Dat lachen wordt hun later in de bundel ingepeperd, op de kwasi-ferme Heren­leed-manier:

waarom ik gelachen heb waarom

zou ik gelachen hebben

ja u heeft hard gelachen

ik zei dat de macht gelachen heeft

de macht moet onbedaarlijk lachen

Aan het slot van de bundel vraagt de dichter zich in een dialoogje af of je het verleden niet moet laten rusten. Voor Armando is dat ondenkbaar: koele weemoed is de adem van al zijn kunst. Het is lang geleden, besluit hij, ga gerust weg allemaal,

gaan jullie maar ik blijf hier

waar het gebeurde

Armando: De naam in een kamer. Een gedicht. De Bezige Bij, 87 blz.