Het levensprookje van de Gebroeders Grimm


Gepubliceerd in:
NRC Boeken 14 februari 2025

In de winter van 1859 belt een meisje aan bij de inmiddels wereldberoemd geworden gebroeders Grimm in Berlijn. Ze heeft een sprookje van hen gelezen, Het snuggere snijdertje. Daarin trouwt een kleermaker met een prinses na een paar nogal onwaarschijnlijke problemen te hebben opgelost. Het verhaal eindigt met de zin, dat wie het niet gelooft een daalder moet betalen. En dat is precies wat het meisje komt doen, al heeft ze niet het hele bedrag en haalt ze slechts een klein muntje uit haar roze portemonnee. De oude Wilhelm Grimm probeert het haar terug te geven, maar ze mag van haar moeder nooit geld van iemand aannemen.

Sommige vrienden meenden dat de anekdote zelf een sprookje was. Willem daarentegen verzekerde hun dat het echt was gebeurd. En omdat hij met zijn broer Jacob Grimm steeds op de authentieke oorsprong van hun sprookjes hamerde ben je aanvankelijk geneigd hem te geloven. Beide broers waren geobsedeerd door de ware stem van het Duitse volk. Ze noemden hun bijeengegaarde anonieme verhalen Naturpoesie, afgezet tegen door individuen verzonnen schrijfsels (Kunstpoesie). Hadden zij niet daarom al hun sprookjes aan mondelinge overlevering ontleend, door bij bejaarde boerenvrouwen langs te gaan om hun oeroude verhalen rechtstreeks op te kunnen tekenen?

Dit echter blijkt een mythe. Veel sprookjes zijn niet vanachter het spinnewiel verteld, ze zijn afkomstig van een welgesteld, stedelijk middenklasse-milieu of van kennissen uit van origine Franse Hugenotenfamilies. Zo ontdekten de broers Doornroosje dankzij hun vriendin Marie Hassenpflug. Zij woonde weliswaar bij hen in Kassel maar behoorde zelf tot zo’n familie en kende het verhaal, al dan niet direct, uit Sprookjes van Moeder de Gans (1695) van Charles Perrault.

Het sprookje van Doornroosje illustreert hoe een aantal vertellingen uitgerekend uit het in die dagen verafschuwde Frankrijk kwam, terwijl de Grimms juist op zoek waren naar verhalen van eigen, Duitse bodem. Het Frankrijk van Napoleon had Duitsland immers onder de voet gelopen en geplunderd. De Franse cultuur werd geassocieerd met zowel een doorgeschoten aristocratische verfijning van de heersende klasse als met botte militaire bezetting en repressie.

Uit de goed geschreven en rijke dubbelbiografie van Ann Schmiesing komt naar voren hoe toegewijd Jacob Grimm (1785-1863) en zijn broer Wilhelm (1786-1859) de Duitse cultuurgeschiedenis onderzochten. Ze dolven een schat aan verhalen, legenden, liederen en volksgebruiken op om vorm te geven aan een nieuw, nationaal bewustzijn, aan een eigen, Duitse identiteit. Niet alleen verschenen vele edities van de door hen verzamelde sprookjes, ook stonden ze aan de wieg van de historische taalkunde. Verder publiceerden ze van alles over wat nu erfgoed heet om ten slotte de laatste jaren van hun leven aan het gigantische Duitse woordenboek te wijden. Willem stierf toen hij bij de D was aangekomen, Jacob bij de F. Uiteindelijk kwam het project pas met de verschijning van het tweeëndertigste deel in 1961 tot zijn voltooiing.

Sprookjes van Grimm
In enkele rake pennenstreken schildert Schmiesing hoe het er tijdens de jeugd van de broers aan toeging, toen tienduizenden soldaten door hun stadje trokken. De troepen stalen zilver, porcelijn en boeken uit de huizen en regen vanaf de rug van hun paard schaamteloos broden en worstjes aan hun sabel uit kraampjes langs de weg. Geslachte kippen, ganzen en geiten bungelden aan hun zadeltassen en sommige soldaten vlochten grote bijeen gegraaide broden in de staart van hun rijdier.

Later in het boek stuiten we op de minder aantrekkelijke kanten van het soldatenleven wanneer Jacob Grimm in Frankrijk met een Duitse delegatie door Napoleon gestolen cultuurgoederen komt terughalen. Langs de weg ziet hij lijken in vergaande staat van ontbinding en de eraan voorbij sjokkende massa’s nemen tot zijn ontsteltenis zelfs niet de moeite ze met enkele handen aarde te bedekken. In Parijs krijgt Jacob oude Duitse geschriften terug van precies dezelfde man die ze eerder bij hem in Kassel had ingepakt voor transport naar Frankrijk. Een Franse collega van Jacob merkt op dat de Duitsers aanmerkelijk bescheidener zijn in het terugvragen van het geroofde materiaal dan de Fransen die het meenamen.

The Brothers Grimm werpt een ander licht op de Duitse romantiek dan Andrea Wulfs spraakmakende Rebelse genieën (2022) over een groep jonge schrijvers en filosofen in Jena en hun uitvinding van het moderne ik. De beide broers sluiten eerder aan bij wat wel de Heidelbergse romantiek wordt genoemd. Daarin hadden iets bedaagdere geleerden en schrijvers vooral oog voor geschiedenis, de oorsprong van de taal en oude volksverhalen. Het werk van de Grimms staat in de traditie van Brentano en Von Arnims Des Knaben Wunderhorn (1805), een verzameling volksliederen uit vroeger tijden. Beide broers hadden ook college gevolgd bij de jurist en latere vriend Friedrich Carl von Savigny, de belangrijkste rechtsgeleerde van de negentiende eeuw. Savigny zocht de verankering van het recht meer in oude wetten en tradities van het eigen volk dan in plichtmatig voortbouwen op Romeins recht.

Het ligt voor de hand enig wantrouwen te koesteren bij het Duitse nationalisme van de broeders Grimm wanneer je denkt aan het erop volgende nationaal-socialistische enthousiasme voor het eigen verleden en de vermeende superioriteit van de Germaanse cultuur. Toch is dat ondanks enkele antisemitische smetten in hun werk te kort door de bocht. Het verlangen naar Duitse eenwording en nationale sentimenten gingen in de eerste helft van de eeuw in Duitsland juist vaak samen met een roep om universele vrijheid en democratie.

Zo behoren Jacob en Wilhelm Grimm tot de Zeven van Göttingen, een groep hoogleraren die protesteerde tegen het opheffen van de vrijzinnige grondwet uit 1833. Ze werden ontslagen en drie van hen, waaronder Jacob, werden verbannen. Zij zouden alle drie in 1848 plaatsnemen in het liberale Parlement van Frankfurt. Bij de hartstocht van de gebroeders Grimm voor sprookjes, overleveringen en oude gebruiken draaide het evenmin om iets exclusief Duits. Het ging ook, lokaler, om hun eigen geboortegrond in Hessen en tegelijk, veel ruimer, om de identiteit van alle andere culturen.

Want in het holistische wereldbeeld van de romantiek gaat belangstelling voor het individuele en bijzondere altijd gepaard met aandacht voor het algemene en alomvattende. Denk aan tijdgenoot Alexander von Humboldt, de wereldberoemde natuuronderzoeker en ontdekkingsreiziger die zijn specifieke observaties van vreemde planten en culturele tradities in Zuid-Amerika moeiteloos wist te verbinden met wat hij elders in de wereld aantrof. Zo hadden de gebroeders Grimm evenzeer oog voor Scandinavische en Slavische talen en steeds meer voor de cultuur van inheemse volkeren wereldwijd. Hun benadering van lokale tradities kreeg een onomkeerbare invloed op politiek, wetenschap en literatuur.

Tegelijkertijd getuigen de sprookjes van Grimm soms van een patriarchale, conservatieve moraal waarin het beeld van de vrouw, van wrede stiefmoeder tot onschuldige schoonheid, niet meer helemaal beantwoordt aan hedendaagse opvattingen. En hoezeer de broers ook geïnteresseerd waren in het oorspronkelijke van de door hen opgedolven verhalen, seksuele toespelingen en andere narigheid uit de volwassen wereld werden moeiteloos gladgestreken, aangepast of weggelaten. De markt had liever wat minder onbehaaglijke verhalen voor het slapen gaan.

Latere drukken werden daarom steeds kindvriendelijker. Schmiesing bespreekt in haar dubbelbiografie nauwelijks de inhoud van de sprookjes, maar het blijkt dat de boze stiefmoeder van Sneeuwwitje aanvankelijk aan het einde in roodgloeiende schoenen moest stappen en dansen (dat ging dan vermoedelijk vanzelf) tot ze doodviel. In een eerdere versie van Roodkapje duikt nog een tweede wolf op, die eraan gaat door hem in kokend water te laten vallen. Terwijl het onschuldige meisje bij Charles Perrault naakt in het bed van zo’n wolf terechtkwam en in oudere versies zelfs worst opeet die van haar eigen grootmoeder is gedraaid. De wijn is hier oma’s bloed, een wrange voorloper van onze Pleegzuster Bloedwijn.

Het beschermen van de tere kinderziel en sensitivity reading zijn dus geen recent verschijnsel en werden door de gebroeders Grimm reeds ter hand genomen, al blijft er ongetwijfeld genoeg over waar hedendaagse gevoeligen aanstoot aan kunnen nemen. Toch waren de broers bepaald geen verbeten reactionairen. Ze distantieerden zich van censuur, stonden open voor het vreemde en dan probeerden ze ook nog eens de hoofdletters bij Duitse zelfstandige naamwoorden af te schaffen, zoals we weten tot op heden zonder veel resultaat.

Ann Schmiesing vat hun werk in deze even levendige als erudiete biografie niet op als escapisme, als een romantische vlucht in het verleden. De geschiedenis wordt door de broers steeds geëxploreerd ten bate van de eigen tijd, voor het vormen van een eigen identiteit of beter zelfbegrip. Ze legden daarbij een schat aan kinderverhalen bloot en behoorden met hun onvermoeibare aandacht voor erfgoed en taal tot de grondleggers van de geesteswetenschappen.

Ann Schmiesing, The Brothers Grimm. A biography. Yale University Press, 336 blz.