‘De zaal was stampvol,’ rapporteerde Friedrich Schiller op 26 mei 1794 aan een kennis. Studenten klommen over banken en tafels om een glimp van de nieuwe filosoof op te vangen. Ze stonden tot in de gangen en zelfs op ladders bij het raam. Achter het spreekgestoelte rees Fichte op, in laarzen met sporen en een zweep, aldus een andere getuige. Met vonkende ogen sleurde hij zijn gehoor de filosofie in.
Ingegooide ruiten
Volgens deze ‘Napoleon van de wijsbegeerte’ ging ‘het ik’ aan alles vooraf, pas dankzij de daad van het eigen kennen kon de wereld (het niet-ik) bestaan. Daarmee gaf hij een persoonlijke draai aan de filosofie van de grote Immanuel Kant. In de ogen van Fichte stelde het ‘ik’ in volle vrijheid ‘zichzelf’ en het was vooral deze lokroep van de vrijheid die luid onder de studenten in Jena resoneerde. De Franse Revolutie deed Europa op zijn grondvesten schudden, het gezag verloor zijn vanzelfsprekendheid en overal broeide het.
De opstandige gevoelens keerden zich echter tegen Fichte toen hij zich minachtend uitliet over hoe de corpsballen van Jena zich onledig hielden met zuippartijen en duelleren. Herhaaldelijk werden de ruiten bij hem ingegooid. De autoriteiten keken de andere kant op. Goethe, raak getypeerd als de welwillende peetvader van al die genieën in Jena, noteerde minzaam dat Fichte nu ‘op onaangename wijze’ het bewijs geleverd kreeg van het bestaan van het niet-ik. De filosoof en theoloog Herder was kwaadaardiger. Hij noemde Fichtes filosofie van het ik walgelijk, je reinste zelfbevrediging.
Kaarslicht
Halverwege haar meeslepende Rebelse genieën beschrijft Andrea Wulf hoe een paar jaar later de filosoof Schelling college komt geven aan de van heinde en verre naar Jena toegestroomde studenten. De 24-jarige professor was jonger dan veel van zijn toehoorders en straalde van energie. In de donkere zaal was het zo stil dat je af en toe de houten banken hoorde kraken. Nadat hij twee kaarsen had ontstoken betoogde Schelling in een krans van mild flakkerend licht, hoe het ik en het niet-ik van Fichte zich uiteindelijk verzoenden in de allesomvattende, bezielde natuur. Zijn filosofie van het absolute, stelt Wulf, werd ‘de hartslag van de Romantiek.’
Deze romantiek begint in Jena, suggereert de schrijfster, en verspreidt zich snel over Duitsland, terwijl ook de Engelse romantici erdoor worden aangestoken en later de hele westerse wereld. Vanaf dan nestelt zich in ons allen een hang naar persoonlijke vrijheid, naar een hartstochtelijk leven dat bekrompen burgerlijkheid verwerpt. Het gaat voortaan om authentiek bestaan, zou je daaraan toe kunnen voegen, de natuur wordt verheerlijkt, en de jeugd, de nationale cultuur onze bakermat. Maar bovenal gaat het bij dit alles om de zelfrealisering van het individu, de eigen identiteit, in deze tijd zo pijnlijk gesymboliseerd door de kleine i van de iPhone en zichtbaar bij ijdele en boze ego’s op twitter.
Niemand ging vroeg naar bed
We zijn allemaal romantici en volgens Rebelse genieën lag de brandhaard van deze politieke, seksuele en filosofische revolutie in Jena. Dat is een beetje overdreven, want op dit vlak is de invloed van Jean-Jacques Rousseau minstens even groot. Toch doet dat niet veel aan dit verhaal af, dat het moet hebben van zijn biografische overvloed. Wulfs relaas van het dozijn dichters, filosofen en andere genieën knettert van de liefdesaffaires, hooggestemde literaire projecten, kinderlijke jaloezie, vreemde wetenschappelijk experimenten, dramatische sterfgevallen, venijnige roddel, diepgaande filosofische gesprekken en banale ruzies. De maaltijden bij de Schlegels mochten karig zijn, met augurken, aardappelen, haringen en waterige soep, maar ‘niemand ging vroeg naar bed.’ De dichter Ludwig Tieck had zich er zo eindeloos gelaafd aan het ‘feest van humor, vrolijkheid en filosofie’ dat hij met gezin en al vanuit Berlijn naar Jena verhuisde.
Caroline Schlegel vormde de spil van dit gezelschap. Andrea Wulf introduceert de intelligente en vrijgevochten vrouw in de proloog van Rebelse genieën nadat ze, geheel in de geest van de romantiek, heeft verteld hoe zij zelf als jong ongehuwd moeder na verschillende omzwervingen schrijfster werd. Vervolgens belanden we pardoes in het leven van de gescheiden Caroline en haar verblijf in de gevangenis. Ze was wegens revolutionaire sympathieën met haar dochtertje opgepakt, zwanger van een Franse officier na een one night stand. Uit deze hopeloze situatie wist ze te ontsnappen om tenslotte tot het stralende middelpunt van het illustere gezelschap in Jena uit te groeien.C
Goethe
Ze hertrouwde in 1796 met de geleerde criticus August Wilhelm Schlegel en vestigde zich met hem en haar dochter in het Duitse universiteitsstadje, waar ze samen Shakespeare vertaalden en kritieken schreven. Al gauw trok de briljante, maar ook ongezeglijke en ijdele Friedrich Schlegel bij zijn broer en Caroline aan de Leutragasse in. Het toen middeleeuwse Jena wordt prachtig geschilderd, met zijn twee grote bibliotheken, zeven boekhandels, door studenten bevolkte kroegen, een botanische tuin, een slot en lieflijke heuvels rondom. ’s Winters komt op de achtergrond Goethe voorbij, op de schaats.
Het stadje lag in het kleine, liberale Saksen-Weimar, midden in de gecompliceerde lappendeken van het Heilige Roomse Rijk dat in de woorden van Voltaire ‘heilig, noch Rooms noch een rijk was.’ Wie het nu precies aan Jena’s universiteit voor het zeggen had was nog minder duidelijk. Dat garandeerde onbedoeld veel vrijheid, zonder twijfel ondersteund door de bij de hertog in dienst zijnde, hier eveneens op de achtergrond opererende Goethe.
Maar deze vrijheid was niet onbegrensd. Toen het gezag Fichte in 1799 op zijn atheïsme aansprak en hij overeenkomstig zijn drieste karakter de aanval koos in plaats van zich gedeisd te houden, kon ook Goethes invloed bij de hertog niets meer doen aan het onvermijdelijke ontslag. Het ‘grote Jena-ik’ (aldus de schrijver Wieland) vertrok noodgedwongen naar de toen nog universiteitsloze garnizoensstad Berlijn.
Schandaal
Daarmee was de revolutie van deze generatie bepaald niet voorbij. In hetzelfde jaar brak een schandaal uit over Friedrich Schlegels Lucinde. Iedereen wist dat de onverbloemd erotische roman autobiografisch was. Schaamteloos werd het publiek een blik gegund in de slaapkamer van Schlegel en de (niet met hem) gehuwde vrouw Dorothea Veit, met wie hij in Berlijn een vurige verhouding had. Provocerend was ook, dat de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw uit deze, overigens fragmentarische en niet bijzonder leesbare roman was verdwenen en dat de partners geestelijk en lichamelijk volkomen aan elkaar waren gewaagd.
Het stel zocht zijn toevlucht in Jena en trok vergezeld van een zoontje van Dorothea bij August Wilhelm en Caroline Schlegel in, waar de dichter Novalis geregeld op bezoek kwam. Net als Schelling, de filosoof van het absolute. En Goethe, die in het slot bij Jena een pied à terre had. De destijds door Friedrich Schlegel ongenadig hard bekritiseerde, ziekelijke Schiller bleef ondanks zijn warme vriendschap met Goethe echter op afstand. En terwijl de gebroeders von Humboldt zich inmiddels in verre streken bevonden had nu de dichter Tieck zich weer bij het gezelschap gevoegd.
Andrea Wulf schrijft het allemaal met Schwung op, zich baserend op talloze brieven. Over één van die Von Humboldts, de romantische wetenschapper en ontdekkingsreiziger Alexander, publiceerde ze eerder een mooi en succesvol boek, met even veel gevoel voor couleur local. Meer dan in de hier ook in vertaling verschenen boeken van Rüdiger Safranski over romantiek, over Schiller en over Goethe, heeft ze oog voor het alledaagse, voor kinderen, ruzies, of ziektes die destijds behandeld werden met bloedzuigers, lavementen, brandende compressen, kinine, opium, operaties zonder verdoving en zonder sterilisatie van instrumenten, opium, ezelinnenmelk, maffe kruiden en wijn. Haar beschrijving van de dood van Carolines dochter Auguste is hartverscheurend.
Pianobegeleiding
Geleidelijk aan vertrekken steeds meer hoofdrolspelers uit Jena. De nieuwe eeuw begint met een ijskoude winter, de Franse troepen roeren zich aan de horizon en Caroline stort zich in een ménage à trois door een nauwelijks verhulde verhouding met de twaalf jaar jongere Schelling aan te gaan. Schiller is naar Weimar verhuisd, Novalis sterft wat verderop onder pianobegeleiding van zijn broer, de ‘Schlegelkliek’ isoleert zich en hun tijdschrift Athenaeum zucht onder miskenning en kritiek. De late komst van Hegel voegt weinig meer toe. Met de blik van zijn Uilen van Minerva, die pas opstijgen wanneer het duister valt, overziet de filosoof hooguit nog wat voorbij is. Hij blijft alleen achter, zwoegend op zijn Fenomenologie van de geest.
Het relaas eindigt met de Slag bij Jena (1806). Pruisen wordt in de pan gehakt. Op de dag dat plunderende troepen van de zowel bewonderde als verguisde Napoleon de stad binnenvallen weet Hegel ternauwernood het manuscript van zijn meesterwerk op de postkoets te krijgen. Als een oorlogscorrespondent beschrijft Wulf hoe duizenden gewonden de half verwoeste stad instromen en overal worden verzorgd en sterven. Tot aan het huis in de Leutragasse toe, tien jaar daarvoor nog de vrolijke kraamkamer van de romantiek. Die nacht slaapt de nieuwe Keizer van Frankrijk in het slot, naar men beweert in het bed van Goethe.
Dit boek is niet het eerste over de wederwaardigheden in Jena. Enkele jaren geleden verscheen Peter Neumanns beknopte en onevenwichtige De republiek der vrije geesten. Ook is eral langer aandacht voor de rol van vrouwen als Caroline Schlegel en Dorothea Veit terwijl academische schrijvers als Robert J. Richards veel eerder lieten zien hoe de geschiedenis van wetenschap en filosofie uit die jaren inzichtelijk wordt door haar met het persoonlijke leven van de genieën uit Jena te verbinden.
Je zou bovendien kunnen zeuren over de soms losse manier waarop het denken van filosofen en romantici in deze groepsbiografie wordt verwoord, maar dan doe je de rijkdom ervan tekort. Want Rebelse genieën is een adembenemend verslag van de geboorte van ideeën en gevoelens die ons nog altijd in hun greep hebben. De Jena-kring, zo besluit Wulf dan ook haar boek, ‘gaf onze geest vleugels. Hoe we ze gebruiken is helemaal aan ons.’
Andrea Wulf, Rebelse genieën. De eerste romantici en de uitvinding van het ik. Atlas Contact, 588 blz.