Er zijn twee soorten biografieën. De eerste beschrijft een leven omdat dit op zichzelf interessant is. Hier staan de belevenissen van de held en de komische of tragische confrontatie met tijdgenoten voorop; de anekdote is een onmisbare specerij en discretie is in zo’n verhaal dodelijk. De tweede soort schetst een leven om licht te werpen op het werk dat iemand in politiek, kunst, wetenschap of anderszins tot stand bracht. Zo’n biografie vereist dat dit werk belangwekkend genoeg is om terughoudendheid of een meer wetenschappelijke aanpak te rechtvaardigen.
Het is de vraag of dit voor Lou Andreas-Salomé (1861-1937) opgaat. Ze heeft zich dan wel met bewonderenswaardige volharding gewijd aan godsdienstfilosofie, literatuur en psychoanalyse, maar deze verdiensten (twintig boeken en zo’n honderd artikelen) wegen uiteindelijk niet op tegen het belang van haar leven, haar confrontatie met de groten van haar tijd: de hartstochtelijke liefde die Nietzsche voor haar voelde, haar invloed op het leven en het werk van Rainer Maria Rilke, en haar langdurige omgang op voet van gelijkheid met Freud.
GROOTSE EENZAAMHEID
Lou Salomé was een indrukwekkende verschijning. Gaat het te ver haar een “femme fatale ondanks haarzelf” te noemen, zoals haar eerste biograaf H. F. Peters dat destijds deed? Wie over haar leven leest en merkt hoe wanhopig zij een aantal mannen maakt door een verhouding af te breken of ondanks gewekte verwachtingen niet aan te gaan, kan het niet als volstrekte onzin afdoen. Alleen belemmert zo’n etiket het zicht op de intellectuele kwaliteiten van deze uitzonderlijke vrouw. De Zweedse psychiater Bjerre, een van haar latere minnaars, beweerde eens: “Lou begint een hartstochtelijke verhouding met een man en negen maanden later baart die man een boek.”
Hierbij zal hij beslist ook aan Nietzsche hebben gedacht. In 1882 werkte diens vriend Paul Rée in Rome aan een boek van atheïstische strekking. Om zich hier in alle rust aan te kunnen wijden, zocht hij geregeld een biechtstoel in de Sint Pieterskerk op. Soms werd hij vergezeld door de vurig door hem bewonderde Lou Salomé. Toen Nietzsche dat voorjaar in Rome arriveerde en hoorde waar hij hen kon vinden, spoedde hij zich naar de bewuste nis. Zijn eerste woorden tot de jonge vrouw waren: “Von welchen Sternen sind wir hier einander zugefallen?”
Ze was onder de indruk van deze pathetische begroeting en, zo schreef ze later, van de grootse eenzaamheid die deze man uitstraalde. Maar een dergelijke hooggestemdheid roept onvermijdelijk misverstanden op. Nietzsche deed haar in de daaropvolgende maanden verschillende huwelijksaanzoeken. De vergeefsheid ervan bracht de gevoelige en halfoverspannen filosoof op de rand van de waanzin. In februari 1883 begint Nietzsche als in een roes aan zijn Also sprach Zarathustra.
AUTODIDACT
Lou Andreas-Salomé was het jongste kind van een Duitse generaal in Russische dienst in het toenmalige, kosmopolitische Sint Petersburg. Met haar ouders sprak ze Duits, met de gouvernante Frans en op school Engels. Toen ze later op het gymnasium moeite met het daar gesproken Russisch bleek te hebben, haalde haar vader haar van school; ze zou zich toch wel redden. En inderdaad was ze haar leven lang een autodidact in de beste zin van het woord.
Zij groeide op als een in zichzelf gekeerd, dromerig meisje, dat heel goed wist wat ze wilde. Op haar zeventiende keerde ze zich tot afschuw van haar moeder af van de kerk waarin ze was opgegroeid, omdat de orthodoxie van de catechisatie haar tegenstond. In die dagen hoorde zij eens een preek van de Nederlandse dominee Hendrik Gillot en zij was daar zo van onder de indruk dat ze hem, kort daarop bezocht. Gillot werd getroffen door haar onbevangenheid en intelligentie en bood aan haar te scholen in godsdienst en filosofie.
Lou begon de grote filosofen te lezen: Leibniz, Kant (in het Nederlands nota bene), Fichte, Schopenhauer en bovenal Spinoza. Ze maakte grote vorderingen. Gillot liet haar zelfs een keer een preek voor hem schrijven, die overigens door de gemeente niet erg werd gewaardeerd omdat als motto een citaat van Goethe werd gebruikt. Lou, die haar voornaam aan Gillot te danken had, aangezien deze het Russische Ljola niet kon uitspreken, bewonderde de predikant buitensporig. Het overlijden van haar vader heeft hier vast meegespeeld en verder (volgens althans haar latere commentaar) het verlies van het godsbeeld uit haar jeugd, dat ze nu op haar leraar projecteerde.
Des te heviger was de schok, toen hun intieme verhouding op een liefdesverklaring van Gillot uitliep, die al voorbereidingen voor een scheiding bleek te hebben getroffen. De aanbeden meester stortte in één keer van het hoge voetstuk waarop ze hem had neergezet. Lou verwerkte deze gebeurtenis in haar roman Ruth. De invloed van het voorval op een aantal affaires in de daaropvolgende vijftien jaar, waarin ze zich tegen elke seksuele toenadering verzette, is ongetwijfeld aanzienlijk.
Lou Andreas Salomé had inmiddels besloten in het buitenland te gaan studeren. Maar ze kon de vereiste papieren en reisdocumenten niet krijgen zolang ze niet tot een kerk behoorde. Gillot kwam met een oplossing voor de gecompliceerde bureaucratische moeilijkheden door haar in mei 1880 in het Nederlandse Santpoort te bevestigen. De dienst had verdacht veel van een huwelijksplechtigheid. Zo koos Gillot als motto: Vrees niet, want ik heb u verlost, ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt mijn. (Jes. 43:1).
De jaren daarna was Lou Salomé voortdurend op reis en ze ontmoette talloze schrijvers en filosofen. Het meest intensief waren haar betrekkingen met Paul Rée, waar Nietzsche ondanks of misschien juist dank zij zijn door rivaliteit ingegeven zwartmakerij niet tussen kon komen. Overigens liet ook Rée zich niet onbetuigd. Toen Nietzsche Lou eens in bevlogen bewoordingen een droom vertelde (die later in de Zarathustra zou worden opgenomen), zei Rée: “Gisteravond heeft u natuurlijk weer erwtensoep gegeten”.
ZAKMES
Hun plan, gedrieën een huis te gaan bewonen om daar in een ‘heilige drieëenheid’ te werken, liep spaak door de verwijdering die tussen Lou en Nietzsche ontstond. In 1882 gingen Lou en Paul Rée als ‘broer en zuster’ in Berlijn wonen. Zij leefde er op, maar Rée kwijnde weg bij zijn geliefde, die hij niet als zodanig mocht beschouwen. Lou publiceerde in 1885 haar eerste boek, Im Kampf um Gott, dat ze vooral schreef om haar onafhankelijkheid te bewijzen. Na een door Nietzsches zuster in gang gezette lastercampagne probeerde Lou’s familie haar namelijk naar Rusland terug te krijgen. Met deze roman hoopte ze – met succes – haar verblijf in West-Europa te legitimeren.
Toen Lou zich in 1886 met de oriëntalist Andreas verloofde, hield Rée de eer aan zichzelf en verdween, ondanks haar smeekbeden, voorgoed uit haar leven. Aan de vooravond van hun verloving had Andreas voor de ogen van zijn beminde gepoogd zich van het leven te beroven, maar het zakmes dat hij zich in de borst meende te stoten, klapte dicht.
Als ze enkele jaren getrouwd zijn volgt er weer zo’n toneel: Lou onderhoudt vertrouwelijke betrekkingen met de politieke activist Ledebour. Omdat ze die niet op wil geven besluiten de in jaloerse razernij vervallen Andreas en de radeloze echtgenote in een ‘existentiële strijd’ om gezamenlijk zelfmoord te plegen. Ditmaal hoeft het zakmes niet dicht te klappen, want — zo zeggen Welsch en Wiesner Lou na — “het veto van Ledebour, aan wie ze beloofd had niets zonder zijn toestemming te ondernemen, verhinderde deze stap”. Daarmee evenaren de biografes hun heldin in onbevangenheid.
IDYLLE IN WALFRATSHAUSEN
Op een van haar reizen ontmoet Lou Salomé in 1897 de dan 21-jarige Rilke, die de 15 jaar oudere vrouw aanbidt. Er bloeit een hartstochtelijke liefde tussen de melancholieke, labiele dichter en de nonconformistische schrijfster op. Er kan over getwist worden, of nu Rilke of een ander enkele jaren eerder de betovering van Lou’s abstinentie verbrak; het feit zelf is niet irrelevant voor haar psychologische werk, dat vaak uit eigen ervaringen put en voor een groot deel aan seksuele remmingen en projecties is gewijd.
Lou had met Rilke en een vriendin een vakantiehuisje op het platteland betrokken. Hun idylle in Walfratshausen leek evenwel te worden verstoord, toen Andreas zich voor een maand bij het gezelschap voegde. Maar Lou had inmiddels enige ervaring en wist de verhouding met de jonge dichter te verbloemen. Gelukkig voelde Andreas sympathie voor Rilke. In 1899 maakten ze met hun drieën een reis naar Rusland.
Een jaar later gingen Lou Salomé en Rilke nog eens, na eerst de taal en de cultuur uitvoerig te hebben bestudeerd. Het is typerend, dat de troosteloze woonkazernes van het proletariaat hun niet opvielen en dat ze de armoede op het platteland noch de politieke onrust opmerkten. Ze hadden slechts oog voor het landschap, de eerlijke vroomheid van het Russische volk en de ‘ziel van de ploeger’. Misschien was het deze wereldvreemdheid, die hun bezoek aan Tolstoi tot een fiasco maakte. Ze kwamen ongelegen en de beroemde schrijver kon met moeite enige belangstelling veinzen.
Na de tweede Ruslandreis probeerde Lou zich voorzichtig van de volkomen door haar geobsedeerde, overgevoelige dichter te ontdoen. Zijn afhankelijkheid benauwde haar. Rilke moest nu maar eens op eigen benen leren staan. Tot het eind van zijn leven bleef ze voor hem echter een steun en toeverlaat met talloze bemoedigende brieven en gesprekken.
In 1903 krijgt Andreas een leerstoel in Göttingen aangeboden. Het echtpaar verhuist nu voorgoed naar het kleine universiteitsstadje, al maakt dit voor Lou voorlopig niet veel uit, omdat ze meestal op reis is. Wanneer ze thuis is, schrijft ze recensies en artikelen over literatuur, godsdienst en psychologie. Een jaar voor ze met Freud in aanraking komt (1911), verschijnt haar studie Die Erotik, waarin ze een verband legt tussen creativiteit en erotiek in lichamelijke en geestelijke liefde.
FREUD
Door haar bekendheid en het gemak waarmee ze zich in toonaangevende discussies mengt, dringt ze in Wenen snel tot de beroemde woensdagavondzittingen van Freud door. Van dichtbij maakt ze de verschillende scheuringen en conflicten in de psychoanalytische beweging mee, o.a. rond Jung en Adler. Haar eigen opvattingen stroken het meest met die van Freud, voor wie zij ook grote persoonlijke waardering heeft. Maar ze volgt hem nooit klakkeloos: over narcisme heeft ze bijvoorbeeld andere opvattingen. Volgens haar dient narcisme in beginsel juist positief te worden gewaardeerd.
De bewondering was wederzijds, vooral toen Freud haar beter leerde kennen door haar vriendschap met zijn dochter, Anna Freud. Lou Andreas-Salomé was, afgezien van zijn echtgenote, de enige vrouw met wie Freud gedurende een kwart eeuw een geregelde correspondentie onderhield. Er hing een foto van haar in zijn werkkamer.
Een bekend dilemma uit Lou’s begintijd in de psychoanalyse was Rilkes vraag om hulp. Ze raadde hem na veel wikken en wegen af om in analyse te gaan; ze vermoedde dat dit zijn kunstenaarschap — niet alleen de demonen maar ook de engelen — zou verwoesten. Toen Rilke vlak voor zijn dood opnieuw in een diepe depressie verkeerde, heeft hij het nog eens geprobeerd, maar al na een week brak hij de analyse wanhopig af.
In 1930 stierf Andreas. De echtelieden waren elkaar in hun levensavond meer nabij gekomen. Lou schijnt zijn graf echter nooit meer te hebben opgezocht. Haar laatste jaren bracht ze hoofdzakelijk thuis door, ze schreef over psychoanalyse en hield een eigen praktijk. Ze overleed in 1937. Een paar dagen later haalden de nazi’s haar bibliotheek leeg.
Welsch en Wiesner kiezen voor een gedegen, wetenschappelijke aanpak. Het boek telt 1461 noten en een waardevolle bibliografie. De schrijfsters laten zien, hoe Lou Salomés notie van het onbewuste als Lebensurgrund al voorhanden was en haar ten slotte tot de psychoanalyse voerde. Het is goed, dat ze haar latere werk serieus nemen. Aan de andere kant blijft het de vraag, of de psychoanalytische theorieën van Lou Salomé een veel uitgebreidere behandeling verdienen dan haar belevenissen met Nietzsche en Rilke.
Een bezwaar tegen deze biografie is verder, dat de schrijfsters Lou’s eigen psychologische reconstructie van haar leven, de uit haar nalatenschap geputte Lebensrückblick, op de voet volgen. Bijvoorbeeld door kritiekloos te wijzen op haar sterke vaderbinding en haar gebrekkige moederbinding. Ook de wat merkwaardige verhouding met Andreas wordt geheel vanuit haar perspectief beschreven. Wat dat betreft had haar positieve waardering van het narcisme hen iets wantrouwiger kunnen maken.
Ursula Welsch, Michaela Wiesner, Lou Andreas-Salomé. Vom ‘Lebensurgrund’ zur Psychoanalyse 517 blz., Verlag Internationale Psychoanalyse, München-Wien 1988.