Walter Benjamin. Een eeuwige balling sterft aan de grens.


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 23 augustus 2014

In de herfst van 1931 zit Walter Benjamin tussen zijn boeken op een huurkamertje in Berlijn, met afbeeldingen van heiligen aan de muur. Hoewel zijn omstandigheden beroerd zijn en de toekomst er weinig rooskleurig uitziet, zou hij kunnen zeggen, zo meldt hij zijn vriend Scholem, ‘dat ik me voor het eerst van mijn leven volwassen voel.’ De filosoof is dan 39 jaar oud.

Het is een zeldzaam moment van introspectie bij een schrijver die zo diepgaand kon nadenken over de meest complexe dwarsverbanden tussen politiek, literatuur, filosofie, godsdienst en geschiedenis. Tot dan toe had Benjamin, als hij niet door Europa zwierf, hoofdzakelijk in het huis van zijn ouders gewoond, ook met vrouw en kind. Er was weinig van hem gepubliceerd en hij verdiende zo goed als niets. In de academische wereld kreeg hij geen voet aan de grond en de verhouding met zijn vader was gespannen. Die vond dat hij een baan moest zoeken.

Toch is het te makkelijk je vrolijk te maken over de onvolwassenheid van deze erudiete schrijver. Met de toenemende greep van de nazi’s op de Duitse samenleving was inmiddels duidelijk dat er voor joodse filosofen geen plaats meer zou zijn. De chaos tijdens de Weimarrepubliek en een wereldwijde crisis na de beurskrach van 1929 boden miljoenen Duitsers hoe dan ook weinig perspectief.

In 1920 had Benjamin al eens geprobeerd het ouderlijk huis te verlaten en was hij met zijn vrouw Dora tijdelijk ingetrokken bij hun vriend Erich Gutkind. Terwijl Dora werkte en Benjamin iets probeerde te verdienen met de verkoop van zeldzame boeken bracht de hyperinflatie hen aan de afgrond. In 1922 kostte een brood 163 mark, in december 1923 maar liefst 399 miljard mark. Gutkind reisde voor de kost als vertegenwoordiger in margarine door het land en Benjamin was opnieuw aangewezen op steun van zijn ouders. Toen hij in 1922 zijn dissertatie voltooide, verzweeg hij dat voor hen uit angst dat zijn toelage zou worden stopgezet.

De afhankelijkheid van anderen is een rode draad in zijn leven, blijkt uit Walter Benjamin. A Critical Life. Eiland en Jennings geven er schrijnende voorbeelden van. Wanneer Benjamin in de jaren dertig als balling in Parijs woont, moet hij rondkomen van een maandbedrag van het Frankfurt Institute of Social Research waar zijn naar New York gevluchte vrienden Horkheimer en Adorno zitten. Ze bekommeren zich financieel om hem, en intellectueel, door daar zijn werk te publiceren en met hem van gedachten te wisselen. Wanneer ze zijn lang verwachte studie over het Parijs van Baudelaire weigeren te plaatsen, komt dat hard aan.

Benjamin is meteen tot vergaande aanpassingen bereid. Waar ooit Adorno hem volgde, zijn de rollen nu omgekeerd. Ook is niet helemaal duidelijk hoe graag ze Benjamin eigenlijk als medeballing in New York willen hebben. De biografen suggereren hier impliciete jalouzie en spreken ondanks hun academische braafheid zelfs van onbewust verraad. Dat gaat wat ver, gezien de jarenlange toewijding en steun aan Benjamin.

Voor wie het dramatische eind van Benjamin in moordkuil Europa kent, heeft zijn afhankelijkheid iets onverdraaglijks. Telkens bedelt hij om geld. Als hij kort voor de oorlog de Franse schrijver Caillois kritisch bespreekt, vraagt hij Horkheimer zijn recensie onder pseudoniem te plaatsen, want zijn positie als emigrant zonder paspoort en inkomen is precair. Nieuw was dat niet: in Duitsland had hij vanwege zijn joodse afkomst en vooruitstrevende opvattingen reeds vaak onder pseudoniem moeten publiceren.

Het leven van Benjamin is adembenemend, alleen al door de talloze coryfeeën met wie hij verkeerde. Zo volgde hij met Heidegger college over logica, en met Rilke over Indiaanse cultuur in Mexico. Hij raakte bevriend met de dadaïst Hugo Ball en met de filosoof Ernst Bloch, met wie hij hasj rookte. Hij had ook college van Karl Jaspers, was op Capri met de futurist Marinetti. Had hij wat geld, dan vergokte hij het. In Parijs ontmoette hij alle toonaanevende avantgardisten, schilders, dichters, schrijvers en acteurs van dat moment, inclusief de in alcohol oplossende Joseph Roth. Bij Bertold Brecht bracht hij geregeld de zomer in Denemarken door. Later in zijn leven sloot hij vriendschap met de filosofen Hannah Arendt en Georges Bataille, die wanneer hij in 1940 definitief Parijs ontvlucht zijn documenten en handschriften veiligstelt in de Nationale Bibliotheek.

En hij is eindeloos op reis. We zien hem op eilanden als Capri en Ibiza, waar hij goedkoop kon leven of op kosten van vrienden, in San Remo bij Dora, van wie hij inmiddels gescheiden is, in Parijs, Kopenhagen, Wenen, Frankfurt en Berlijn. En in Moskou met zijn vriendin Asja Lacis, die hem daar het communisme in dreigt te trekken. Voor hij door de nazis wordt opgejaagd, is Benjamin eigenlijk al jaren op de vlucht, wie weet voor zichzelf.

Verschillende keren overweegt hij zelfmoord, maar zo ver komt het pas wanneer hij bij het uitbreken van de oorlog vergeefs probeert om Frankrijk te verlaten. Hij heeft een visum voor Amerika, alleen geen uitreisvisum, dat hij als stateloos burger van het snel genazificeerde Frankrijk niet meer krijgt. In het Spaanse Port Bou wordt hij met andere vluchtelingen gearresteerd en beneemt hij zich onder huisarrest in een pension door een overdosis morfine het leven. De volgende dag gaat de grens weer open en kunnen de vluchtelingen verder.

Het is nog een hele prestatie van deze twee biografen om van zo’n opwindend leven zo’n saai verhaal te maken. Hun biografie is academisch in de slechte zin van het woord: dicht bij voor de hand liggende bronnen blijvend en angstvallig elke interpretatie vermijdend. Terwijl uitgerekend Benjamin van zo’n academische houding weinig moest hebben.

Ondanks die distantie is Benjamins werk ook niet altijd even toegankelijk. Karl Kraus kon er geen touw aan vastknopen toen Benjamin over hem schreef. In 1925 trok de barokke stilist zijn Habilitationsschrift terug omdat de commissie geen vat op zijn betoog kreeg. Susan Sontag meende dat zijn essays vaak net op tijd stopten, vlak voordat ze zichzelf om zeep hielpen.

Niettemin is Benjamin een belangrijk denker. Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid (1936) is een van de meest aangehaalde geschriften uit de geesteswetenschappen. Benjamin nam als filosoof film en populaire cultuur serieus en werd daarom decennia lang door het postmodernisme omarmd. Veel opvattingen van hem, zoals het religieuze karakter van het kapitalisme, dat zijn rituelen vormgeeft in onophoudelijk consumeren, werkten via de Frankfurter Schule door op de maatschappijkritiek van de afgelopen halve eeuw.

Bij zijn dood verschenen twintig monniken uit het niets en zongen voor hem een mis. De atheïstische jood kreeg daarop een keurig katholieke begrafenis. Maar het graf werd later geruimd. Zijn huidige tombe aan zee in Port Bou werd zo niet de rustplaats die deze nomade van het denken ook bij leven al zelden vond.

Howard Eiland, Michael W. Jennings: Walter Benjamin. A Critical Life.Harvard University Press, 755 pagina’s.