Dieren zijn overal. Onder de vloer, boven onze systeemplafonds, op tafel en in het riool, verwerkt tot kleding en gekoesterd als huisdier, in bos en boek, in porno, politiek en sport, op stal en op straat, ter land, ter zee en in de lucht. Ook uit het nieuws is het dier de laatste weken niet weg te slaan, al blijft het meestal in de marge, zoals de mensenschuwe wolf aan de rand van het bos.
Hoewel het dankzij de milde winter nog rustig is bij de Oostvaardersplassen, kwam in die marge wel een paardenmassamoordenaar uit Kentucky langs, een rechterlijke uitspraak waarmee de Pinksterhaan op Schiermonnikoog weer levend in een mandje omhoog gehesen mag worden, miljoenen door vuurwerk verjaagde vogels, een wandelaar spietsende stier in Uden, sociaal gedrag van de roodstaartpapegaai, dertig verbrande apen in de dierentuin van het Duitse Krefeld en nu vooral dat miljard bij Australische bosbranden omgekomen dieren.
De verschillende aantallen wringen een beetje. Waarom volgde de pers het wel en wee van die ene ijsbeer Knut in de dierentuin van Berlijn en dient dat miljard dieren in Australië zich pas aan wanneer een fietser een van dorst stervend koalabeertje met zijn bidon van een gewisse dood probeert te redden? Telt deze catastrofe alleen bij een mooi gevoelig plaatje (en bij de op social media wereldwijd besproken verschroeide kangoeroe), of is het omdat Australië aan de andere kant van onze planeet ligt? Waarom hoorden we eigenlijk meer over dertig in Krefeld omgekomen apen dan over de 100.000 levend verbrande mestkippen van vorig jaar uit het Groningse Kiel-Windeweer? Natuurlijk, omdat de aap dichter bij de mens staat en dus meer compassie oproept.
Maar de 20.000 bij een stalbrand op de Gelderse Knorhof omgekomen varkens gilden in 2017 ondanks de Walt Disney-achtige naam van hun behuizing als echte mensen en toch zijn ze al weer vergeten. Wrang genoeg lijkt dit weer bijna begrijpelijk wanneer we beseffen dat in Nederland elke dag meer dan het dubbele aantal varkens wordt geslacht (en dagelijks ook meer dan anderhalf miljoen gele kuikentjes). Wie maar even bij dit soort cijfers stilstaat, blijft op zijn minst met een paar behoorlijk ongemakkelijke vragen zitten. Over voedsel, dierenrechten, het platteland en de boeren, over rechtvaardigheid, gezondheid en natuurbeheer.
Niet voor niets verschijnt over zulke vragen een aanhoudende stroom publicaties. Ze raken aan grote kwesties als onze verbondenheid met de natuur, de invloed van de mens op de aarde en de toekomst van onze planeet. In Dieren in ons midden laat de vroegere hoogleraar milieufilosofie Jozef Keulartz zien hoe snel de emotionele betrokkenheid toeneemt wanneer het bij deze kwesties over concrete dieren gaat. Hij richt zich vooral op natuurbeheer en begint met een verhelderend onderscheid tussen een primitieve benadering van natuur en een pastorale.
De primitieve probeert de natuur in haar oorspronkelijke staat te herstellen en de soortenrijkdom van plant en dier zoveel mogelijk te bewaren en te stimuleren. De pastorale blik op de natuur heeft zich er daarentegen mee verzoend dat er niet meer zoiets als oorspronkelijke natuur is: alle natuur is door mensen beïnvloed; er is een glijdende schaal van platteland en cultuurlandschap naar cultuurbos en natuurreservaten tot meer ongerepte gebieden. Voor zover pastoralen de natuur proberen te beschermen gaan ze uit van vegetatiebeheer, terwijl aanhangers van wilde natuur het dier eerder als uitgangspunt nemen. Plant en dier staan immers niet los van elkaar.
Zo was het openhouden van de moerassen in de nieuw ontstane oernatuur van de Oostvaardersplassen te danken aan tienduizenden grauwe ganzen die er hun Grand Hotel Europa vonden. Keulartz raakte als adviseur bij dit adembenemende stukje natuurgeschiedenis betrokken, waar gaandeweg een strijd ontbrandde tussen een coalitie van boeren, veeartsen, jagers, dierenbescherming en groepen van door sociale media opgewonden burgers tegenover architecten van een uniek natuurgebied en bij voorbaat gewantrouwde deskundigen. We herinneren ons nog de beelden van uitgemergelde, haast doorzichtige paarden en herten op tv en de akelige karkassen van door honger en kou gesneefde grote grazers in troosteloze vlakten met krakende silhouetten van dode bomen; was dit Nederland? Velen konden het niet meer aanzien en kwamen in actie, stuurden doodsbedreigingen aan vermeende schuldigen en wierpen voedsel over de omheining, van hooibalen tot en met, zo wil het (niet door Keulartz vermelde) verhaal, verpakte rollen koek.
Toch stond hier niet alleen verstand tegenover gevoel, en de primitieve tegenover de pastorale blik, maar ook het geloof in wilde natuur tegenover compassie met individuele, concrete dieren. Was het geloof in wilde natuur niet ridicuul en wreed, waar deze arme dieren geen kant op konden en de keus werd beperkt tot afschot vooraf of ze ’s winters van honger en kou op geheel natuurlijke wijze laten creperen? Misschien is dat te simpel, want de Oostvaardersplassen zouden aansluiting krijgen op het OostvaardersWold, een halfopen landschap dat in het kader van Natura 2000 een natuurlijk verbinding met de Veluwe, Duitsland en nog veel verder moest worden.
Maar het kabinet Rutte 1, dat toch al niet dol was op open grenzen, nam terwijl staatssecretaris Halbe Zijlstra de cultuur een poot uitdraaide met diens collega Henk Bleker een andere linkse hobby te grazen: het natuurbeheer. Bleker vond veel reeds ontwikkelde plannen onzin en schrapte drie Natura 2000-gebieden, waaronder het OostvaardersWold. De hekken rond de Oostvaardersplassen sloten zich voorgoed.
Dik van der Meulen begint er zijn wat warrige pamflet mee over de vraag of de natuur links is. Natuurlijk is natuur niet links. De natuur is onverschillig. Maar de suggestie van zijn betoog dat zowel links als rechts de natuur ondermijnen is weinig overtuigend wanneer hij naast Blekers sloopwerk het VVD-verlangen naar de 130 km noemt en er terecht op wijst dat rechtse leiders als Trump, de Poolse partijleider Kaczynski en de Braziliaanse president Bolsonaro de meest waardevolle bossen offeren aan economisch gewin.
Links heeft weliswaar de natuur niet in pacht en de PvdA gedroeg zich met haar geloof in economische groei na de Tweede Wereldoorlog bepaald niet als een milieupartij, om van de grootschalige Europese landbouwpolitiek van de sociaaldemocraat Sicco Mansholt in diezelfde tijd nog maar te zwijgen. Toch valt moeilijk te ontkennen dat de milieubeweging de laatste halve eeuw, ondanks constructieve bijdragen van de VVD-ministers Winsemius en Nijpels, een vrijwel exclusief linkse bekommernis was. Ondertussen reduceert Van der Meulen dertig jaar politiek van GroenLinks doodleuk tot een stem in de Zandvoortse gemeenteraad voor de Formule 1–races en tot de weigering zich tegen de boze boeren te keren die met zoveel verve door rechts worden verdedigd.
In Terug naar de natuur steekt Lidewey van Noord die boeren een hart onder de riem. Het ligt niet aan de boer dat het landschap verpest is, het milieu wereldwijd aangetast en dat dieren op grote schaal lijden; het ligt aan de consument. Die let alleen maar op de prijs, terwijl de politiek – ook bij Van der Meulen het bête noir – geen verantwoordelijkheid neemt en de kloof tussen stad en platteland laat vergroten. Haar boek is een persoonlijk relaas over haar werk op boerderijen in Australië, Nieuw-Zeeland en in Toscane, een liefdesverklaring aan de boer en een sympathieke, zij het soms wat naïeve schreeuw om authenticiteit.
Haar belangrijkste punt is het overbruggen van de kloof tussen waar het voedsel vandaan komt en het bord (of plastic bakje) van de consument. Het beste hoofdstuk gaat over het eten van vlees, hoe zij een jonge wilde geit doodschiet en hoe ze met boeren praat over het welzijn van hun dieren. Zo nuanceert ze de soms wel erg makkelijke vooroordelen over hoe boeren hun beesten behandelen. Zwitserse koeien mogen dan ‘s zomers heerlijk in een Alpenweide ronddartelen, de hele winter staan ze strak in het donker aan een touw. De burger kiest keihard het goedkoopste in de supermarkt en wil ook nog dartele lammetjes in de wei. De boer zit klem tussen markt en politiek en rukt wanhopig op naar het Malieveld.
Al schrijft Van Noord geen kritiekloos Vrouw-zoekt-boer-verhaal, haar argumentatie tegen vegetarisme en veganisme is gebrekkig. Vooral het argument dat vlees eten natuurlijk is. Want de in de achttiende eeuw met Rousseau opkomende gedachte dat het natuurlijke goed is mag wel met enige reserve bekeken worden. Het recht van de sterkste is natuurlijk. En roven, verkrachten, moorden. De zich in Nederland vestigende wolf die voor zijn plezier vijf schapen doodbijt zonder ze op te vreten. En onze lieve huiskatten gedragen zich natuurlijk zo gauw ze het kattenluikje uit zijn om in het holst van de nacht een halve populatie aan zangvogels uit te moorden.
Uiteindelijk zijn deze kwesties zo omvattend dat we het eerder bij filosofen als Keulartz moeten zoeken. Zo bespreekt hij de vraag of moderne technologie een oplossing kan bieden, zoals zogenaamde ecomodernisten menen, dan wel eerder oorzaak is van veel problemen. Een klassiek thema uit de moderne filosofie met op de achtergrond de schaduw van de Duitse denker Heidegger.
Ecomodernisten verzetten zich tegen het doemdenken van milieu- en dierenactivisten en menen dat technologie en bedrijfsleven oplossingen bieden. Waar menigeen denkt dat de mens juist een stapje terug moet doen pleiten zij er voor om in de woorden van de Britse klimaatwetenschapper Mark Lynas weer voor God te spelen, kernenergie aan te wenden en op grote schaal genetisch gemodificeerd voedsel te produceren.
Keulartz brandt zijn vingers niet aan een andere discussie die steeds hoger op de agenda van het komende decennium zal staan, die van de dierenrechten. Zo blijft het werk van de schrijver en filosoof Eva Meijer in zijn boek ongenoemd, een aanbeveling van haar op de achterflap ten spijt. Meijer houdt een filosofisch pleidooi voor dierenrechten waarin het harde onderscheid tussen dier en mens – en tussen verschillende soorten dieren – grondig wordt ondermijnd.
Ze betoogt hoe dieren een politieke factor zijn en alleen gradueel van mensen verschillen. Werden niet ooit dezelfde argumenten gebruikt om vrouwen en slaven van politieke deelname uit te sluiten: handelingsonbekwaamheid, minder intellectueel vermogen? We mogen er lacherig over doen om marmotten, muggen en mariboes politieke rechten toe te kennen, maar wie beseft hoe de filosofie de afgelopen eeuw allerhande vanzelfsprekende identiteitsverschillen onderuit heeft weten te halen zal dat lachen nog wel vergaan.
De in gang gezette filosofische ondermijning van het verschil tussen mens en dier is geen abstracte Spielerei. We zien die terug bij de hekken van de Oostvaardersplassen, bij verwilderde dromedarissen in Australië die op zoek naar water de huizen binnendringen, bij de aanhoudende discussies over voedsel, supermarkt, platteland, klimaatverandering en bij onze paradoxale beleving van een wrede natuur die wij zo graag liefhebben. Openingszetten van een ongewisse toekomst: de beer is los.
Josef Keulartz, Dieren in ons midden. Samenleven met dieren in het tijdperk van de mens. Noordboek Natuur, 268 blz.; Dik van der Meulen, Is natuur links? Querido Pamflet, 86 blz.; Lidewey van Noord, Terug naar de natuur. Een pleidooi voor het herstellen van de banden met ons eten. Volt, 248 blz.