Paul Valery. Gemopper op romans.


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 18 november 2017

Als jong dichter mocht ik een keer iets voorlezen op de radio. Mooi hoor, zei de presentator, alleen, wat betekent het? Ik begon te stamelen en het was ook nog eens live. Had ik toen Valéry gelezen, dan had ik me eruit gered. Je geeft toch ook geen samenvatting van een melodie?, schreef hij als antwoord op die vraag. Een gedicht, aldus Paul Valéry (1871-1945) biedt geen betekenis aan, maar ontvangt die juist.

Toen Valéry stierf was hij een soort Dichter des Vaderlands. Op voorstel van De Gaulle kreeg hij zelfs een staatsbegrafenis. Nu lijkt hij bijna vergeten en daarom is het goed dat er bij ons een selectie uit zijn befaamde Cahiers verschijnt, de 261 schriften met dagelijkse aantekeningen. We mogen ze beslist geen dagboek noemen, zoals Jan Fontijn in zijn uitstekende inleiding opmerkt, want dat is voor deze dichter te banaal.

Paul Valéry is namelijk de dichter van het moi pur, het zuivere ik, en hij heeft een bovenmatige belangstelling voor hoe de geest werkt en wat dat ‘ik’ nu precies is. Dat heeft weinig te maken met de geldingsdrang en het narcisme van de hedendaagse Facebook-gebruiker en snapchatter, het is eerder een filosofische zoektocht naar hoe wij denken, voelen en dingen verzinnen dan een verslag van alledaagse bekommernissen.

Er wordt vaak gezegd dat Valéry zo scherp redeneert en zo ‘helder’ schrijft, maar dat begrijp ik niet. Is het de helderheid van de door hem zo bewonderde Descartes? Als iets volstrekt helder is, om even in de redeneertrant van Valéry mee te gaan, dan kijk je er dwars doorheen en blijft er toch niets meer over?

‘Elke poëtische structuur berust op een verhuld mathematisch gegeven,’ noteert hij al meteen op de eerste bladzijde van deze bloemlezing. Hoezo ‘verhuld’? Schrijf dan: ‘In een goed gedicht valt de Stelling van Pythagoras te herkennen’ en leg het uit. Dan veer ik op. Nu is het imponeergedrag, met ‘dat verhulde mathematische gegeven.’

Ook schrijft hij: ’Kant heeft met een classicisme geëxperimenteerd, waarvan hij geloofde dat het beslissend was.’ Ik heb wel eens een boek van Kant gelezen en ik kan de lezer die niet zo gek is verzekeren, dat deze uitspraak nergens op slaat.

Valéry liep wegens een gebrekkige aanleg voor wiskunde een loopbaan bij de marine mis maar behield ondanks die afwijzing een enorme bewondering voor wetenschap en filosofie. Dat siert hem, al lijkt mij dat dan enige terughoudendheid geboden is en je niet zo lichtvaardig poëzie met golfmechanica moet gaan vergelijken. Toch heeft hij mooie observaties over het dichten en verwoordt hij die soms prachtig. Poëzie is meer dan woorden op papier, vindt hij, je moet haar ook horen en ervaren. ‘Op papier heeft ze geen leven. Ze is dan als een apparaat in de kast, een opgezet dier op een plank.’

De grote held van Valéry is de dichter Mallarmé. Deze symbolist is veel beter dan Victor Hugo die klinkt als ‘een belachelijke redenaar’ of in het beste geval als het ‘rumoer van een volledig orkest.’ Ik neem aan dat hij het stemmen van de instrumenten vooraf bedoelt, en dan is het een raak beeld voor wie de wat ronkende retoriek van Hugo kent.

Van de roman moet Valéry niets hebben. Voor Flaubert haalt hij zijn neus op en vooral het realisme van de naturalistische romans van Zola en tijdgenoten stuit hem tegen de borst. Waarom zou je je inlaten met de armoedige verhalen van het gewone leven?

Het heeft iets wereldvreemds, dat gemopper op de roman. In dezelfde jaren dat Valéry monkelend het hele genre de grond in boorde, schreef Marcel Proust een paar straten verderop in het achtste arrondissement zijn magistrale À la recherche du temps perdu.

Paul Valéry: Cahiers. Vertaald en ingeleid door Jan Fontijn. De Buitenkant, 302 pagina’s, euro 20.-