Habermas en het publieke domein


Gepubliceerd in:
de Volkskrant 9 april 2016

Niet echt sexy, die titel. En ook andere boektitels van de Duitse filosoof Jürgen Habermas (1929) zijn in beton gegoten. Alsof hij het erom doet, denk je na lezing van De structuurverandering van het publieke domein, zijn officiële debuut uit 1962. Want hierin betoogt Habermas hoezeer de publieke meningsvorming door commercialisering en marktdenken bedreigd wordt. Een boek moet in de eerste plaats verkocht worden. Net als een krant, als een tv-programma en andere informatie en opinie. Dan zijn die titels een regelrechte provocatie, en anders wel zijn latere proza, dat soms behoorlijk al dente is.

Habermas is de belangrijkste nog levende filosoof van Europa. Hij ontving talloze eerbewijzen, waaronder de Erasmusprijs in 2013. In Duitsland is hij in menig publiek debat aanwezig. Veel van zijn werk gaat over de vraag hoe democratie mogelijk blijft onder invloed van markt en internationaal kapitaal en in een steeds complexer wereld. Dan moet je nadenken over de rol van de publieke opinie. We beseffen te weinig hoe onmisbaar die is voor het functioneren van de politiek en voor ons sociale leven. Een publiek podium is bovendien helemaal niet zo vanzelfsprekend voor wie wel eens voorbij de horizon kijkt van de westerse democratie en de eigen cultuur.

Volgens Habermas ontstaat het publieke domein in de achtiende eeuw. In Engeland zie je dat aan de plotselinge opkomst van het koffiehuis, waar figuren uit verschillende klassen met elkaar over politiek en zaken beginnen te spreken. Begin achttiende eeuw kent Londen wel 3000 van zulke koffiehuizen. De overheid waarschuwt hun klanten zich niet met van alles en nog wat te willen bemoeien.

In de Franse Verlichting bloeien vooral de salons op. Hier komen aristocraten, schrijvers en bourgeoisie samen om te roddelen en om over kunst, literatuur en politiek te discussiëren. Anders dan in de Engelse koffiehuizen zijn er ook vrouwen van de partij. In Duitsland ontstaat het publieke debat in de zogenaamde tafelgezelschappen, uiteenlopend van leesclubs tot geheime genootschappen of loges.

In dezelfde jaren wordt er meer en meer gelezen en gedrukt. Niet alleen boeken, maar ook tijdschriften en kranten nemen het publieke debat gaandeweg over. Literatuur en journalistiek zijn in deze kraamtijd van de journalistiek nog niet altijd helder te scheiden. Daniel Defoe schreef niet alleen Robinson Crusoe en Jonathan Swift niet alleen Gulliver’s Travels: ze waren tegelijker journalist.

De in 1962 sterk door het marxisme geïnspireerde Habermas ziet al in de negentiende eeuw verval optreden in dat prachtige ideaal van een publiek podium voor maatschappijkritische discussie. Nadat hij de filosofen Kant en Hegel over het ideaal van openbaarheid aan het woord heeft gelaten komt de jonge Marx aan het woord. Die diskwalificeert de publieke opinie als ‘vals bewustzijn’, al is hij zelf journalist en schrijver. Volgens Marx moet je niet over de werkelijkheid praten en schrijven, maar haar veranderen.

Ook liberale denkers als John Stuart Mill en Tocqueville waarschuwen voor de publieke opinie en voor de macht van de massa, die lang niet altijd de juiste keuzes maakt. Habermas zelf schetstde teloorgang van het ideaal in de contekst van de modernisering. Het bedrijfsleven geeft steeds meer vorm aan zowel het private leven als aan de publieke sfeer en de bureaucratie van de overheid verliest haar openbare karakter door zich als een groot bedrijf te gedragen.

Zulke woorden lijken sinds het oprukken van de markt in de jaren negentig weer actueel. Televisie en kranten kraken onder het juk van de commercie, onder reclame en amusement. Volgens Habermas manifesteert het publieke debat zich steeds meer als vorm van consumptie. De media moeten geld verdienen met hun informatie en discussie vindt plaats op een podium waar entertainment de toon aangeeft in een decor van advertenties.

Het publiek redeneert niet meer over cultuur, aldus Habermas, het consumeert cultuur. Het publieke gesprek zelf is business geworden. Het leespubliek van weleer is massapubliek dat bediend wordt met sport, cartoons en human interest. Let wel, dit schreef hij niet over Jinek en DWDD of over de krant van vandaag, maar over de situatie in 1962. Hoe gedateerd zijn voorbeelden en zijn filosofisch jargon soms mogen zijn, de inzet van het boek blijft schrikbarend actueel.

Jürgen Habermas: De structuurverandering van het publieke domein. Uitgeverij Boom, 360 pagina’s