Een mooi genre, het persoonlijke essay. Je knoopt op een vanzelfsprekende manier herinneringen en belevenissen aan gedachten vast over de wereld, kunst of literatuur. Alleen ligt in dit genre wel het gevaar op de loer, dat je jezelf te groot maakt en dat je voor het onderwerp gaat staan waarover je het hebt.
Zo vertelt Kundera in het eerste opstel van zijn nieuwe bundel dat hij werd uitgenodigd een stuk over de schilder Francis Bacon te schrijven en dat de beroemde schilder dit zelf graag wilde omdat hij een eerdere beschouwing van Kundera bewonderde. Waarop hij begint met anderhalve pagina uit die tekst van hemzelf te citeren.
Kundera’s waardering voor zichzelf blijkt ook uit ‘Dialoog over Rabelais en de misomuizen’, dat geen dialoog is, maar een interview dat de criticus Guy Scapetta met hem heeft. Die zelfingenomenheid wordt gelukkig geregeld verdrongen door oprecht enthousiasme voor andere romanschrijvers, componisten en schilders. Bijvoorbeeld waar Kundera de lichtheid in de boeken van Anatole France beschrijft, of het driedimensionale in de portretten van Bacon. Elders legt hij overtuigend uit dat het ontbreken van de handeling in de opera’s van Janácek de muziek ten goede komt en daarmee die opera’s als geheel. Iets vergelijkbaars beweert hij over Malapartes roman De Huid, dat volgens hem zijn kracht ontleent aan samenhangende sferen in plaats van simpel aan een spannend verhaal.
Wat gaandeweg wel stoort, is dat deze essaybundel net zo goed dertig jaar geleden geschreven had kunnen zijn. De horizon van de beeldende kunst reikt niet veel verder dan Bacon en Picasso, de literatuur en muziek komen de jaren zeventig nauwelijks voorbij. Het nieuwe Europa is voor Kundera niet dat van na het Verdrag van Lissabon, maar het Europa van na de Tweede Wereldoorlog. Dit alles zij de tachtigjarige schrijver gaarne vergeven, het ontneemt wel veel van de urgentie van deze bij vlagen sympathiek melancholische opstellen.
Milan Kundera: Een ontmoeting. Essays. Vertaling uit het Frans Martin de Haan. Ambo, 178 pagina’s