Lidy van Marissing staat bekend als een schrijver van experimenteel proza. In 1972 debuteerde ze met de roman, of eigenlijk de anti-roman Ontbinding, waarin een spervuur van steeds veranderende lettertypen en leestekens het “gekonditioneerde lezen” moest verstoren. De lezer werd verhinderd zich “konsumerend” door het verhaal te laten meeslepen want literatuur diende “leermiddel en reflektiepunt” te zijn. Van Marissings werk wilde uitleggen dat een rijk man “uit de aangeboden stoelen de grootste fauteuil kiest, zonder tijd te verliezen met komplimenten” en dat “een winkelmeisje altijd opgewekt (moet) kijken en de klanten toelachen.”
In wezen bleef Van Marissing door de jaren heen trouw aan haar avantgardistische program van maatschappijkritiek. Daarom was het opmerkelijk dat ze drie jaar geleden een dichtbundel publiceerde; De plons van een vlok. Want was poëzie niet juist elitair, onmaatschappelijk en veel te dubbelzinnig? Op de achterflap stelde ze de lezer echter gerust: het gedicht is niet meer per definitie “een esthetiserend luxe-artikel” omdat poëzie ruimte kan scheppen “binnen de voortrazende en alles uithollende reproduktiemachine”.
De geruststelling was in zoverre misleidend, dat die ruimte vooralsnog wat beperkt leek. Toch ging er iets fascinerends van haar gedichten uit dat in haar tweede, dit jaar verschenen bundel opnieuw naar voren komt. De sprong van een slak mag een getuigend karakter hebben, er spreekt in die getuigenis ook een zekere noodzaak mee. De bundel vormt een tweeluik met de vorige en wil volgens de dichter “andere werkelijkheidslagen” hoorbaar maken. Dat klinkt onheilspellend theoreties maar het neemt niet weg dat Van Marissing iets anders laat horen dan veel vrijblijvende poëzie van de laatste tijd.
Je moet deze gedichten alleen niet te analytisch lezen en er met enig tempo doorheen razen. Dat doet in elk geval de montage-achtige gedichten recht. De woordreeksen uit Turbulenties bijvoorbeeld met hun versplinterend wereldbeeld, of woonplaats, waar een indruk van stedelijke ontheemding wordt opgeroepen aan de hand van een verplaatsbaar tentje zoals mannen van gas, PTT en kabel-TV dat vaak over hun kuil zetten:
alweer suisgas en handen in een tentje
koppen uit een kuil, een blik
over hopen grauw zand, de laatste
plank licht zwiepend onder je
besluipend dit kleinsteedse graf
waar kabels blootgelegd obsceen
een open been steeds ergens anders
terwijl de wond nooit heelt, beloerend
hoe je struikelt, onmiddellijk alweer
een nieuwe straat achter de oude
uitgerold, over de kuilen (draden
zwart bepleisterd), de buizen ingemaakt
alweer verstopt, je zoekt je (weg?
naar huis?), menige steen verdwenen
vervangen of verplaatst, de stad
licht zwiepend door je heen
Er steekt nog wel maatschappijkritiek in zulke regels, maar subtieler. Van Marissings belangstelling is opgeschoven van marxistische vervreemding naar meer eigentijdse ontheemding. Hoewel de traditionele angst van experimentelen voor rijm, hoofdletters en andere burgerlijke onderdrukkingsmiddelen blijft bestaan en een enkele keer nog een leuze schettert uit overzichtelijker tijden van goed en slecht en links en rechts (“wie te eten heeft deelt ook / de bevelen uit”), valt er meer te beleven.
Vooral de coherentere eerste twee delen van de bundel geven uitdrukking aan wat je beweging in het leven zou kunnen noemen, aan een trage snelheid die door de titel mooi opgeroepen wordt. Van Marissing laat met onvoltooide deelwoorden haar slak in gestolde sprongen bewegen
en trekkend een spoor in morsige volte
trekkend een spoor in het niets
Op deze slak legt de dichter telkens zout, dat soms als twijfelachtig manna uit de hemel is gevallen, dan weer lijkt terug te keren in “grofkorrelige gesprekken”. Naast deze metaforiek bevat De sprong van een slak echter veel conceptuele en hermetische poëzie. Gedichten gaan in op het werk van Kouwenaar of op dat van Majakovski (wolk in bloes lijkt mij tenminste een verwijzing naar diens grote gedicht Wolk in broek), zonder dat veel duidelijk wordt.
Lidy van Marissing: De sprong van een slak. Gedichten. Van Gennep