Een van de lievelingsverhalen van de achttiende-eeuwse filosoof David Hume stond in de Don Quichotte van Cervantes. Daarin vertelt Sancho Panza hoe twee verwanten van hem eens gevraagd werd, om een mooie oude wijn te proeven. De eerste was enthousiast, maar herkende wel een vage smaak van leer. De ander vond de wijn bijna volmaakt, alleen hinderde hem de metalige afdronk. De omstanders begonnen de kenners faliekant uit te lachen om zulke verschillende conclusies. Maar toen de bodem van het vat in zicht kwam, stuitte men op een oude sleutel aan een leren sleutelhanger.
Uit dit verhaal blijkt dat hoewel smaak subjectief is, er toch betere en minder goede oordelen mogelijk zijn over kwaliteit. En dat goede oordelen ook nog eens kunnen verschillen, als leer en ijzer. Het gaat bovendien niet louter om de individuele sensatie van de proever, het gaat daarnaast om iets objectiefs, dat te maken heeft met de dingen die je beschouwt of proeft. Dit zijn de twee perspectieven die John Armstrong in zijn zojuist vertaalde The Secret Power of Beauty hanteert.
Je kunt iets mooi vinden wegens eigenschappen van het voorwerp, zoals de Engelse schilder en etser William Hogarth uitlegde aan de hand van een reeks getekende korsetten. Hij meende met die reeks aan te tonen dat een korset niet te stijf moest zijn, en ook niet te veel rondingen moest hebben. Anderen stellen dat iets er niet mooi uitziet door de vorm, maar juist wanneer de functie de vorm bepaalt: bij een glas bijvoorbeeld, bij gebouwen of kleren.
Het gevoel van schoonheid kan echter ook worden opgewekt door de individuele kenmerken van wie er naar kijkt – of er naar luistert, als het om muziek gaat. Dat was de benadering van filosofen als Kant. Het is een klassieke tweedeling in de esthetica. Als je nadenkt over schoonheid, let je dan op de wijn en de sleutel of richt je je eerder op het merkwaardige feit dat de een leer en de ander ijzer proeft, en op de vraag of er ondanks die verschillen toch een algemene wet valt op te stellen?
John Armstrong wil beide met elkaar verzoenen en iets uitleggen over hoe kunst en esthetische ervaringen tot stand komen. De Nederlandse titel van het boek, De filosofie van de schoonheid, is dan ook veel te pretentieus. Armstrongs poging is eerder feel good filosofie die iets wil bijdragen aan een fijn gevoel door er wat over na te denken. Met behulp van plaatjes, dat gelukkig wel. Soms leidt het tot iets verstandigs, vooral waar hij afstand neemt van de hedendaagse opvattting die alle kunst reduceert tot een truc van de elite om zich van anderen te onderscheiden.
Niettemin is deze kleine studie, anders dan zijn enkele jaren geleden verschenen bestseller over de liefde, een wat klungelig boek. Het omzeilt alle kunst van de laatste vijftig jaar, doodsbenauwd voor ‘de tirannie van het heden’. Waarom is Schoonheid zo’n wereldvreemd begrip geworden? Bestaat er wel zoiets als Schoonheid? Het invloedrijke geloof in dat idee stamt van Plato, wiens naam slechts één keer in een bijzin valt. Maar ligt het geheim van het idee niet in het feit, dat de Schoonheid verdwenen is?
John Armstrong: De filosofie van de schoonheid. Bert Bakker: 230 pagina’s